BEESE, Charlotte Ida Anna

Lotte (Stam-) Beese

(ook bekend als Stam-Beese; roepnaam: Lotte), sociaal geëngageerd stedenbouwkundig architecte, is geboren in Reisicht in Silezië, Duitsland (nu Rokitki, Polen) op 28 januari 1903 en overleden in Krimpen aan den IJssel op 16 november 1988. Zij was de dochter van Albert Gustav Beese, spoorweg-assistent, en Mervin Ida Vater. Zij kreeg een zoon uit haar relatie met Hans Emil Meyer, architect en directeur van de Bauhaus kunstopleiding in Dessau. Op 14 oktober 1934 trouwde zij in Moskou met Martinus Adrianus Stam, architect, met wie zij een dochter kreeg. Dit huwelijk werd op 12 maart 1936 in Amsterdam nietig verklaard, waarna zij op 6 augustus 1936 opnieuw in het huwelijk traden. Dit huwelijk werd ontbonden op 23 augustus 1945.

Beese werd als derde en laatste kind in een kerkelijk evangelisch gezin geboren. Haar vader was een Duitser, haar moeder een Poolse. Ze had een oudere broer, die in 1915 als Duits militair op het Russische slagveld stierf, en een zuster. Op de middelbare school werd haar tekentalent ontdekt. In 1921 studeerde zij enkele maanden aan de Staatliche Akademie für Kunst und Kunstgewerbe in Breslau, maar vond de opleiding te schools. Ze rondde een cursus machineschrijven en stenograferen af en had tot 1926 verschillende baantjes, onder meer in de weverij van de Deutsche Werkstätten Hellerau bij Dresden. Zij begon er op kantoor maar leerde later in de werkplaatsen de grondslagen van het weven. In de jaren twintig was Dresden in de greep van door communisten en rechts-radicale groeperingen georganiseerde demonstraties en straatgevechten. De oproeren waren gericht tegen het politieke bestuur en de verslechterde economische situatie in de Weimarrepubliek. Beese verafschuwde de moorden op politici als Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg (in 1919) en Walther Rathenau (in 1922). Naar eigen zeggen zetten die haar aan tot ‘een anarchistisch getinte houding, zich verzettend tegen de factor “macht”’. In Dresden hoorde zij voor het eerst van het in 1919 door Walter Gropius in Weimar opgerichte Bauhaus, de opleiding voor kunstenaars, ambachtslieden en (interieur)architecten die als vernieuwend bekend stond. Zij moest moeite doen om haar ouders ervan te overtuigen dat deze opleiding voor haar de meest geschikte was. In 1926 begon ze haar studie aan het Bauhaus in Dessau, waarheen de opleiding een jaar eerder was verhuisd.

Beese was de eerste vrouwelijke student die na de verplichte Vorkurs werd toegelaten tot de door de Zwitser Hannes Meyer opgezette nieuwe architectuuropleiding: neue baulehre. Als functionalist en aanhanger van het marxisme zag Meyer architectuur en bouwen als een basisbehoefte. Volgens hem moesten de biologische, geestelijke en lichamelijke behoeften van mensen leidend zijn bij de vormgeving van het wonen, dus van het leven. Beese raakte geïnspireerd door Meyers lessen. Zowel de vakken ontwerpen en bouwen spraken haar aan, als de sociale en humane doelstellingen die hij eraan verbond. Tussen haar en de getrouwde Meyer ontstond een liefdesrelatie, die ertoe leidde dat zij werd gedwongen de opleiding vroegtijdig te verlaten. Dankzij zijn bemiddeling werkte zij daarna als beginnend architect op bureaus in Berlijn, waar zij leraarswoningen voor een vakbondsschool ontwierp, en in Brno in Tsjecho-Slowakije, waar zij bijdroeg aan het ontwerp van een school met internaat voor meisjes. Zij werd zo nog meer vertrouwd met de modernistische architectuur van het neue bauen. In juli 1931 beviel zij in Brno van een zoon van Meyer. Hun relatie kwam echter tot een einde, al erkende hij het kind wel en nam ook het voogdijschap op zich. Vanwege haar zwangerschap was zij ontslagen, maar zij won een rechtszaak over het niet uitbetalen van loon tijdens haar zwangerschap. Nu het haar als ongehuwde moeder niet meer lukte aan werk te komen, werd zij actief bij de culturele organisatie Levá Fronta (Links Front) en trad toe tot de Tsjecho-Slowaakse communistische partij (Komunistická Strana Československa, KSČ). Als lid van de KSČ deed ze mee aan het verzorgen van ‘proletarische avonden’ en het organiseren van acties. Op 30 oktober 1931 organiseerde de partij naar aanleiding van veertien jaar Russische Revolutie een pro-Sovjet-demonstratie, gevolgd door een publieke bijeenkomst, hoewel het stadsbestuur demonstraties en samenscholingen van de KSČ had verboden. Beese, die op deze bijeenkomst een voordracht hield, werd gearresteerd en na korte tijd weer vrijgelaten. Zij voelde zich niet meer veilig in het land, maar terugkeren naar Duitsland, waar het nationaalsocialisme zijn opmars maakte, was geen optie.

Beese besloot in het voetspoor van andere linkse architecten naar de Sovjet-Unie te verhuizen en daar te gaan werken aan de opbouw van de sotsgorods (socialistische steden). Dat Meyer intussen in Moskou woonde was ook een overweging geweest, maar haar voorstel met haar zoon bij hem te komen had hij van de hand gewezen. Door bemiddeling van kunstenaar en schrijver Karel Teige en architect Jaromír Krejcar, beiden uit Praag, vond zij in april 1932 onderdak in Charkiv (Charkov) in Oekraïne. Daar was werk voor haar bij een trust van Giprograd, het Staatinstituut voor Stedenbouw in Oekraïne. Zij tekende ontwerpen voor de sotsgorod KhTZ, een grote woonwijk bestemd voor de werknemers van de nabijgelegen en nieuwgebouwde Charkiv Tractor Factory en hun gezinnen. In Charkov ontmoette zij opnieuw de Nederlandse architect Mart Stam, die zij kende van zijn gastdocentschap aan het Bauhaus. Stam was projectleider bij de May Brigade, een groep van ongeveer dertig architecten die in de Sovjet-Unie werkten onder leiding van Ernst May, de vroegere stadsarchitect van Frankfurt am Main. Beese en Stam besloten samen op te trekken. Met Stam werkte zij onder meer aan stedenbouwkundige projecten in Orsk in de Oeral. Toen Stam weigerde een stad te bouwen in het door kopererts vergiftigde gebied bij het meer van Balgasj in Kazachstan leidde die beslissing tot hun gedwongen vertrek uit de Sovjet-Unie. Om Beeses uitreis te bespoedigen trouwden zij in Moskou (maar dat huwelijk werd later in Nederland nietig verklaard omdat Stam nog getrouwd was). Door dit huwelijk kreeg zij de Nederlandse nationaliteit.

In november 1934 bereikten Beese en Stam met haar zoontje Nederland en vestigden zich in Amsterdam, waar in november 1935 hun dochter werd geboren. Zij richtten het bureau Stam en Beese architecten op en vatten het werkterrein breed op. Fotografie, reclame, inrichting van beurzen, winkelinterieurs, verbouw, nieuwbouw, woninginrichting en meubelontwerpen behoorden ertoe. Beese ontwierp de inrichting van een vijftal drive-in woningen aan de Anthonie van Dijckstraat in Amsterdam-Zuid die Stam samen met de architecten Hugh Maaskant en Willem van Tijen had ontworpen. Daarnaast ontwierp zij grafisch werk onder eigen naam, zoals affiches, folders en boekbanden. Deze waren vormgegeven in de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid. Stam introduceerde haar bij de avantgardistische architectenvereniging De 8, waarvan zij een actief lid werd. Zij schreef een vijftiental artikelen in het aan De 8 en de Rotterdamse zustervereniging Opbouw verbonden tijdschrift de 8 en opbouw en behandelde daarin de architectuur in samenhang met maatschappelijke ontwikkelingen, volksgezondheid, kunst, fotografie, grafische vormgeving, meubels en interieurinrichting. Haar veelzijdig interessegebied sloot aan bij het brede aandachtsveld van het blad. In al haar artikelen stonden de mensen en hun omstandigheden en levensbehoeften centraal. Omdat zij geen voltooide opleiding tot architect had, besloot ze in 1940 in Amsterdam de deeltijdopleiding Voorbereidend Hooger Bouwkunst Onderricht (VHBO), de voorloper van de Academie van Bouwkunst, te volgen. Tijdens de Duitse bezetting van Nederland ging deze opleiding met enkele onderbrekingen en aangepaste schooluren door. Beese deed gedurende haar studie praktijkervaring op als revisietekenaar bij het architectenbureau van Merkelbach en Karsten in Amsterdam. Ze behaalde haar diploma in oktober 1945. Terwijl Stam actief was in het verzet, bezocht Beese regelmatig de joodse architect en lid van De 8 Hein Salomonson op zijn onderduikadressen. Mogelijk bezorgde ze hem distributiebonnen en tekenpapier.

Inmiddels gescheiden van Stam, werd Beese in 1946 in Rotterdam aangenomen als stedenbouwkundig architecte bij de Dienst Stadsontwikkeling en Wederopbouw. De directeur van het VHBO, Berend Boeyinga, had haar aanbevolen. Ook architect Van Tijen deed een goed woordje voor haar benoeming. Terugblikkend verklaarde zij dat het zo had moeten zijn dat zij deze baan op deze symbolische plek, het door de Duitsers gebombardeerde Rotterdam, had gekregen. ‘Ik moest toch iets goedmaken voor al dat verdriet en al die doden in de oorlog.’ Beese was en bleef de enige vrouwelijke architect bij de Dienst Stadsontwikkeling. Door haar ervaring opgedaan in het bouwen van de sotsgorods in de Sovjet-Unie had zij een voorsprong op haar mannelijke collega’s, die haar waardeerden maar als afstandelijk en dominant ervaarden. Dit lag anders bij de avantgardistische vereniging Opbouw waarbij zij zich in Rotterdam aansloot. Uit correspondentie en vergadernotulen ontstaat de indruk dat de Opbouw-leden haar als enige vrouw zelfs koesterden en als mascotte zagen. Bij deze vereniging heerste echter een meer informele sfeer dan bij de gemeentelijke dienst. Bovendien waren de verhoudingen er minder hiërarchisch. Ook speelde het maken van carrière niet echt een rol en de architecten waren politiek en maatschappelijk meer gelijkgezind. Beese specialiseerde zich in het ontwerpen van de nieuwe, naoorlogse woonwijken. Zelfstandig ontwierp zij de woonwijken Kleinpolder in Overschie en Het Lage Land en Ommoord in de Alexanderpolder. Samen met architecten van Opbouw ontwierp ze Pendrecht in Rotterdam-Zuid. ‘Haar’ wijken kenmerken zich door hun heldere en ruimtelijke structuur, de scheiding tussen wonen, werken, verkeer en recreatie en werden aangelegd met veel groen. Het ontwerp voor Pendrecht werd in 1949 besproken op het Congrès Internationaux d’Architecture Moderne in Bergamo (Italië) en in 1951 in Hoddeson (Engeland) en kreeg hierdoor internationale aandacht. Pendrecht werd opgedeeld in zogenoemde ‘wooneenheden’, bestaande uit 90 woningen bedoeld voor verschillende gezinssamenstellingen. Stedenbouwkundig bestond een dergelijke wooneenheid uit twee stroken etagebouw van drie en vier lagen voor kleine gezinnen, twee laagbouwstroken van twee lagen voor grote gezinnen en een strook woningen voor ouden van dagen, alle gegroepeerd rondom een gemeenschappelijke tuin. De gemeenschappelijke tuin zag Beese als een plek bij uitstek voor de ontmoetingen tussen de bewoners. De wijk Ommoord, haar laatste ontwerp, bestond overwegend uit flatgebouwen van acht en veertien verdiepingen. Ommoord was in 1967 de eerste hoogbouwwijk van Nederland, een jaar later gevolgd door de Amsterdamse Bijlmermeer (naar ontwerp van Siegfrid Nassuth). Het wonen in flats bracht Beese tot haar veel verkondigde uitspraak ‘want de grond behoort ons allen toe’. Wat zij zag als een probleem in veel nieuwe, naoorlogse wijken was het ontbreken van contact van de bewoners met de grond, met hun directe, fysieke woonomgeving. Zij vond dat iedereen zich van die omgeving bewust moest zijn en zich ervoor verantwoordelijk moest voelen. Met haar ontwerpen voor gemeenschappelijke tuinen wilde zij dit bewustzijn en deze attitude stimuleren. Haar uitspraak berustte niet alleen op humane en ethische motieven, maar als aanhanger van het marxistisch gedachtegoed ook op politieke. Zij was geen voorstander van privé-grondbezit. In Nederland was zij geen lid van een politieke partij en ook niet politiek of maatschappelijk actief. Haar socialistische en humane opvattingen drukte zij wel uit in haar op de bewoners gerichte stedenbouwkundige ontwerpen en liet zij meer of minder direct horen in haar lezingen en voordrachten. Een lezing die ze in 1968 hield op een congres georganiseerd door de Stichting Werkgemeenschappen Bergeijk met als thema ‘de anonimiteit van de bewoner’ haalde de landelijke pers. Ze vond dat bewoners moesten worden betrokken bij de bouw van de woningen en dat kon door hen geprefabriceerde bouwelementen en constructieonderdelen ter hand te stellen die ze zelf konden monteren. In 1968 ging Beese officieel met pensioen, maar tot 1971 werkte zij nog in deeltijd aan ontwerpen voor projecten in de Alexanderpolder. Van 1969 tot 1974 had zij zitting in de welstandscommissie van de gemeente Zoetermeer, die de gemeente moest adviseren over de esthetische kwaliteiten van bouwplannen. Daarna trok Beese zich terug in haar woning in Krimpen aan den IJssel. Zij ontwierp enkele tuinen in opdracht, weefde, maakte reizen en speelde gitaar. Toen haar gezondheid het liet afweten raakte zij geïsoleerd. In die periode schreef zij gedichten en haiku’s. Beese besloot haar leven door euthanasie te beëindigen.

Zoals vaker bij architecten en andere kunstenaars gebeurt, is ook bij Beese de postume aandacht voor haar oeuvre omvangrijker en over het algemeen positiever, dan die welke er tijdens haar leven was. In de jaren na haar pensionering kwam haar werk in vakliteratuur aan de orde en werd als vernieuwend gezien, terwijl haar ontwerp voor Pendrecht aanvankelijk als ‘tyranniek’ was weggezet. Bestudering van haar werk lag in het verlengde van de aandacht die begin jaren tachtig binnen het Nederlandse architectuuronderzoek ontstond voor brede, overkoepelende thema’s als architectuur en volkshuisvesting, stromingen in de naoorlogse architectuur en stedenbouwkundige ontwikkelingen en plannen. Postume aandacht kwam van zowel architectuurhistorici als uit kunsthistorische hoek. Kunsthistorici als Camiel van Winkel en Sandra Smets betitelden haar stedenbouwkundige werken als ‘modern, open en democratisch’. In 1992 kreeg Rotterdam een Lotte Stam-Beesestraat, terwijl Leiden een Lotte Beesestraat heeft en Oegstgeest een Lotte Stam-Beesepad.

Archief: 

Archief Ch.I.A. Stam-Beese in Het Nieuwe Instituut, Rotterdam, toegangscode STAB.

Publicaties: 

‘Over bewaarplaatsen en kindertehuizen in U.S.S.R.’ in: de 8 en opbouw, 6/2, 1935, 17-24; ‘Die medizinisch-sanitäre Versorgung der neuen in der U.S.S.R. entstehenden Städte’ in: de 8 en opbouw, 6/23, 1935, 252-254; ‘Het meubel in z’n ontwikkeling beïnvloed door de maatschappelijke omstandigheden’ in: de 8 en opbouw, 8/21, 1937, 200-203; ‘Aesthetiek ja – Aesthetiek neen!’ in: de 8 en opbouw, 8/24, 1937, 226-228; ‘Schilderij en fotografie’ in: de 8 en opbouw, 8/24, 1937, 232-234; ‘Polemiek over het ornament’ in: de 8 en opbouw, 9/4, 1938, 36-38; ‘Inleidende beschouwing’ [over de kunstopvoeding] in: de 8 en opbouw, 9/5, 1938, 41-43; ‘De mensch, z’n woning, z’n levensbehoeften’ in: de 8 en opbouw, 9/22, 1938, 215-216; ‘Waarom kinder-kolonies?’ in: de 8 en opbouw, 10/8, 1939, 75; ‘Hoe zal men wonen in Rotterdam?’ in: Forum, 8/4-5, 1953, 180-188; ‘De stad als wooncentrum’ in: Studium Generale. Maandblad voor Culturele vorming, 5/3, 1959, 71-73; ‘Wonende zijn wij allen stedebouwers’ in: Publicatie Stichting Werkgemeenschappen Bergeijk, nr. 4, 1968, 29-37; ‘Ommoord, poging om ritmiek en afwisseling te verzoenen’ in: Bouw, 34/12, 1979, 16-17.

Literatuur: 

W. Beeren e.a. (red.), Het Nieuwe Bouwen in Rotterdam 1920-1960 (Delft 1982); S.U. Barbieri (red.), Architectuur en Planning, Nederland 1940-1980 (Amsterdam 1983); F. Kauffmann, ‘Lotte Stam-Beese, 1903-1988’ in: Rotterdams Jaarboekje (Rotterdam 1989) 139-143; ‘H. Damen en A. Devolder (red.), Lotte Stam-Beese, 1903-1988. Dessau, Brno, Charkov, Moskou, Amsterdam, Rotterdam (Rotterdam 1993); C. van Winkel, Moderne leegte. Over kunst en openbaarheid (Nijmegen 1999); C. de Wit, Lotte Stam-Beese (1903-1988). ‘Je moest kiezen, zwart of wit…’. Op weg naar helderheid. Ontmoetingen en herinneringen van een architect (Apeldoorn 2005); S. Smets, ‘Pendrecht: het verloren arbeidersparadijs’ in Rotterdams Jaarboekje (Rotterdam 2010) 267-290; J. Bosma, ‘Lotte Stam-Beese architecte’ in: E. Kloek (red.), 1001 Vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis (Nijmegen 2013) 1327-1328; H. Oosterhof, ‘Leerschool in liefde en architectuur. Lotte Beese en haar relatie met Hannes Meyer’ in: Eigenbouwer. Tijdschrift voor de goede smaak, 4, juli 2015, 46-63; H. Oosterhof, ‘Lotte Stam-Beese (1903-1988), from Entwurfsarchitektin to urban planning architect’ in: Architektúra & Urbanizmus 51 (2017)1/2 94-105; H. Oosterhof, ‘Lotte Stam-Beese. Engagierte Architektin und Stadtplanerin / A Committed Architect and Urban Planner’ in: M. Pepchinsky e.a. (red.), Frau Architect. Seit mehr als 100 Jahren Frauen im Architektenberuf / Over 100 years of women in architecture (Frankfurt am Main 2017) 179-189; H. Oosterhof, ‘Want de grond behoort ons allen toe.’ Leven en werk van stedenbouwkundig architecte Lotte Stam-Beese (Nijmegen 2018); H. Oosterhof, ‘Lotte Stam-Beese, vom Socgorod in Har’kov zur Stadtplanung in Rotterdam’ in: P. Oswalt (red.), Hannes Meyers neue Bauhauslehre. Von Dessau bis Mexiko (Berlin 2019) 451-466; H. Oosterhof, ‘De mens en zijn levensbehoeften. De stem van Lotte Stam-Beese binnen De 8 en De 8 en Opbouw’ in: M. Simon Thomas en Y. Brentjens (red.), nederland <- -> bauhaus. pioniers van een nieuwe wereld. pioneers of a new world (Rotterdam 2019) 136-144.

Portret: 

Lotte Stam-Beese op haar kantoor Dienst Stadsontwikkeling Rotterdam, eind jaren vijftig. Foto C.M. Tholens, afgedrukt met toestemming van zijn dochter. Collectie A.R. Stam.

Handtekening: 

Handtekening afkomstig van paspoort, afgegeven 18 juni 1985. Collectie A.R. Stam.

Auteur: 
Hanneke Oosterhof
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA online (2019)