Op het hoesje van ‘CuCuland’ van Cucu Diamantes is een ravissante, donkerharige schone te zien, die op een oude sofa in een jugendstil-achtig decor heel burleske ligt te zijn. Ik verwachtte dan ook een soort tja… broeierige nachtclubmuziek voorgeschoteld te krijgen, inclusief een hoop ge-oeh en ge-aah.
In plaats daarvan bleek het om het solodebuut te gaan van Cucu Diamantes, de zangeres van Yerba Buena, een invloedrijke fusionband uit New York. Om eerlijk te zijn: ik had er nog nooit van gehoord. En ik heb zo het vermoeden dat het soloproject van Diamantes ook gelijk het einde van Yerba Buena inluidt.
‘CuCuland’ laat zich beluisteren als een enthousiaste kruisbestuiving tussen rock, soul, disco, reggae, merengue, dance en Mexicaanse ranchera. Diamantes zingt en rapt in het Spaans en het Engels - soms in beide talen tegelijk. En dan krijg je dus een soort intrigerend 'Spanglish': Sigo estando crazy, sigo estando free – ‘Ik ben nog steeds gek, ik ben nog steeds vrij’.
De teksten gaan over (verloren) liefdes en het al dan niet vrijgevochten leven als latina. Het klinkt allemaal bijzonder aanstekelijk, met tussen de regels door af en toe een Lady Gaga-achtig dance-motiefje ('Still in Love'), wat gescratch en knipogen naar het blingbling r&b-genre (zoals in bijvoorbeeld 'Show Me The Money Papi'). De productie van Andres Levin (het brein achter Yerba Buena) en Yotuel Romero van de Cubaanse rapgroep Orishas is lichtvoetig, maar soms wel heel erg gladgestreken en commercieel.
Maar ach, het is nog een kleine twee maanden zomer en je moet wel een heel herfstig type zijn als de vrolijke en exotische urban-latin van ‘CuCuland’ niet zorgt voor tenminste een glimlach en de onweerstaanbare behoefte aan een tropische coktail…
Een van de meest eigenaardige filmgenres is de kannibalenfilm, vooral erg populair in de jaren zeventig. In de meeste gevallen gaat het om films waarin een groep (Amerikaanse) wetenschappers zich in een of andere exotische jungle waagt, op zoek naar de 'laatst overgebleven kannibalenstam'.
Vanzelfsprekend komen ze een dergelijke stam op het spoor en blijkt er van onderzoek weinig terecht te komen. De groep wordt gevangen genomen, gemarteld en uiteindelijk op gruwelijke wijze vermoord, waarbij vaak de vrouwelijke hoofdpersoon erin slaagt te ontsnappen - of juist nét niet. De kijker wordt getrakteerd op de nodige ranzigheid: verminkingen, het eten van ingewanden, het afslachten van levende dieren en zogenaamd erotische scènes. Pulpregisseurs als Ruggero Deodato, Joe d'Amato en Jess Franco leefden zich uit in een groot aantal waanzinnige films, met als 'hoogtepunt Deodato’s 'Cannibal Holocaust' uit 1980, misschien wel een van de meest nare en verontrustende films ooit gemaakt.
'Cannibal Holocaust' zorgde voor de nodige ophef, vooral omdat veel mensen dachten dat het echt was. Centraal staat namelijk een in de jungle teruggevonden videoband, met daarop schokkende opnamen van een wetenschappelijke zoektocht naar kannibalistische stammen in het Amazonegebied - een missie die uiteraard slecht is afgelopen. De beelden worden aan elkaar gepraat en zogenaamd van deskundig commentaar voorzien door hoogleraar antropologie Harold Monroe (Robert Kerman), waardoor het er allemaal bijzonder realistisch uitziet.
Zo realistisch zelfs dat Deodato werd gearresteerd op verdenking van moord op de vier hoofdrolspelers. De rechter raakte pas overtuigd van Deodato's onschuld toen de regisseur de acteurs Carl Gabriel Yorke, Francesca Ciardi, Perry Pirkanen en Luca Barbareschi optrommelde en uitlegde hoe hij de gruwelijke sterfscène van Luca (die gespietst werd aan een grote paal) had gefilmd. Deodato werd vanzelfsprekend vrijgesproken, hoewel dierenactivisten hem nog altijd de vele expliciete en bloederige wreedheden jegens dieren kwalijk nemen. 'Cannibal Holocaust' werd verboden in Australië, Engeland, Noorwegen, Finland en Nieuw-Zeeland (en werd in Nederland geschikt bevonden voor zestien jaar en ouder). Ik kan hier nu wel een heel stuk gaan zitten tikken, maar dan zou ik eigenlijk deze uitgebreide en verhelderende Wikipedia-pagina nog eens dunnetjes overdoen en dat is natuurlijk niet de bedoeling.
Voor de begeleidende muziek schakelde Deodato de eveneens Italiaanse componist Riziero 'Riz' Ortolani in, en dan vooral vanwege diens werk voor de pseudo-documentaire 'Mondo Cane' (waarvoor hij een Grammy kreeg). De 'Cannibal Holocaust'-soundtrack ademt een typische jaren zeventig-sfeer, waarbij Ortolani zo te horen een vrij karig budget tot zijn beschikking had.
De soundtrack telt tien tracks en trapt af met het zoetsappige 'Cannibal Holocaust - Main Theme', dat niet zou misstaan in een soft-erotische film als 'Bilitis'. Gelukkig maakt het daaropvolgende 'Adulteress' Punishment' (met primitieve Commodore 64-geluidjes en dreigende aanzwellende violen) een hoop goed. 'Cameramen’s Recreation' is dan weer typische jaren zeventig-disco, met een lullig Klaus Wunderlich-orgeltje. De vervreemding slaat weer toe in 'Massacre Of The Troupe', waarna het hoofdthema terugkeert in het royaal met violen besprenkelde James Last-achtige 'Love with Fun' - dat na een minuut of twee bruut de nek om wordt gedraaid met surrealistische hakgeluiden.
Het melancholische 'Crucified Woman' vormt de opmaat naar het funkyknullige 'Relaxing In The Savana'. Na het unheimische 'Savage Rite' mag er weer geswingd worden met het verrassend jazzy 'Drinking Coco'. 'Cannibal Holocaust - End Titles' begint weliswaar met de inmiddels bekende synthetische hakgeluiden, maar na een paar seconden stroomt het zoete thema als bloederige stroop je speakers uit - een mooi besluit van een redelijk eigenaardige soundtrack…
Een paar weken geleden las ik een wat ouder nummer van het Amerikaanse muziekvakblad Billboard, toen ik tot mijn grote verbazing én bewondering op een 21 pagina’s tellende André Rieu-special stuitte. De Limburgse violist werd pagina na pagina enthousiast bewierookt, waarbij de schetterende loftrompetten niet van de lucht waren en tal van kleurrijke advertenties zijn eer bezongen.
Nu heb ik met zijn muziek niet zo heel veel, maar ik heb wél ontzettende bewondering voor de manier waarop Rieu zich de afgelopen jaren onvermoeibaar op de kaart heeft gezet, waarbij hij bovendien alles strak in de hand en in eigen beheer houdt - met als voorlopig hoogtepunt de gigantische replica van het Weense slot Schönbrunn, waarmee hij over de wereld toert en moeiteloos gigantische stadions in Amerika en Australië uitverkoopt.
En ook in Nederland is de status van André Rieu zo groot dat hij eisen kan stellen, die eigenlijk nogal buitensporig zijn. Zo gaf Rieu twee weken geleden een aantal concerten aan het Vrijthof in Maastricht. En als André een concert geeft, neemt hij geen halve maatregelen: het hele Vrijthof werd afgesloten en alle terrasjes, cafeetjes en zelfs de McDonalds waren niet toegankelijk als je geen kaartje had. Enkele uren voordat het concert zou beginnen, nam Rieu alvast de aankondigingen in het Duits en Engels op - die zouden er laten tussen worden gemonteerd voor de (bijzonder professionele) concertregistraties bestemd voor Duitsland en de bioscoopvertoningen in Australië. Respect!
Ook popjournalist Leon Verdonschot kijkt vol bewondering toe hoe de Limburger de wereld verovert. In een column (annex brief aan André Rieu) voor Nieuwe Revu schrijft hij: ''Ik stond ooit in een cd-zaak in Milwaukee en daar had u uw eigen vakje. Dan ben je er wel. Ik keek toen naar al die hoesjes van u, en dacht: allemaal zelf gedaan, zelf verdiend, onder uw eigen rare voorwaarden. Eigenlijk is dat de essentie van punk. En bent u dus wat Nigel Kennedy had willen zijn: de grootste punker ter wereld, met een viool.''
Er bestaat kennelijk zoiets als een 'goede muzieksmaak'. Of, beter geformuleerd: 'een muzieksmaak die stilzwijgend door iedereen als goed wordt beschouwd'. Of, weer anders gezegd: 'verantwoorde muziek waar je mee voor de dag kunt komen'.
Dat bepaalde artiesten worden beschouwd als 'goed' heeft vooral te maken met de invloed van zogenaamd toonaangevende media en critici. Ik zou niet direct willen zeggen dat iedereen elkaar maar achterna holt en van de ene hype in de hype in de andere duikelt, maar - ach, eigenlijk wil ik dat wel gewoon zeggen. Interessanter is het om juist te kijken naar een 'slechte' smaak.
Velen verwarren een 'slechte smaak' met een 'foute smaak', hoewel ook dit begrip aan inflatie onderhevig is. Radiozender Q-Music timmert bijvoorbeeld aan de weg met talloze 'foute verzamelaars', waarop je suf gedraaide hits van onder meer Modern Talking, Village People en Marianne Rosenberg aantreft. Leuk natuurlijk, maar fout? Deze nummers vallen eerder in de categorie 'o dit vond ik vroeger zo leuk, maar daar kan ik nu met goed fatsoen niet meer mee aankomen, maar als ik nu zeg dat het cult is, dan heb ik een excuus om ongegeneerd mee te zingen.' Een verkapte vorm van jeugdsentiment dus.
Een slechte muzieksmaak bestaat niet. Hooguit een 'andere' smaak - hoewel het verleidelijk is om een smaak die mijlenver van die van jou is verwijderd met de nodige minachting te behandelen. Om nog maar te zwijgen van het op de loer liggende snobisme...
Een van mijn buren een paar huizen verderop is bijvoorbeeld een enthousiast en openlijk liefhebber van hardhouse (beter bekend als gabber), die hij afwisselt met Nederlandstalige meedeinmuziek van onder anderen Peter Beense, Frans Duijts en Wolter Kroes. Natuurlijk, als hij het weer eens op zijn heupen krijgt (en dat komt gelukkig slechts sporadisch voor), rol ik met mijn ogen als mijn Haydn-strijkkwartetten rücksichtslos overstemd worden door gebeuk, geknars of langgerekte Jordanese uithalen. En vanzelfsprekend denk ik dan: sjesses, wat een infantiele muziek. Maar andere kant: als die Gabber Piet daar blij van wordt, prima toch?
Je zou een betoog kunnen voeren over de intentie van muziek of over het feit dat voor sommigen muziek vanzelf slecht wordt als iedereen het leuk vindt, maar da's weer een heel ander verhaal. Een muzieksmaak kan rijpen, een andere richting inslaan of juist stollen, maar hij is van origine neutraal. Het is net zoals bij de chaostheorie: alleen al door waar te nemen verander je het waargenomene. En als je het hebt over muziek, is het ook nog van belang wie waarneemt...
Als je als buitenlandse artiest in Nederland optreedt, kan het geen kwaad om een handvol Nederlandse woordjes in te studeren om het ijs te breken. Het zou nog mooier zijn als de artiest in kwestie zou uitbarsten in bijvoorbeeld 'Dromen zijn bedrog' of 'Heb je even voor mij', maar die kans lijkt me klein.
Of je moet natuurlijk James Last heten. Of, in dit geval, Werner Last (1926-1982, beter bekend als Kai Warner). Hoewel hij altijd in de schaduw van zijn oudere broer James heeft gestaan, was Kai Warner behoorlijk succesvol. Hij heeft meer dan zestig albums uitgebracht, schreef filmmuziek en ontpopte zich tot producer en ontdekker van jonge schlagerartiesten. In de jaren zeventig gingen zijn 'Go In'-platen (vrolijke dansmuziek bedoeld voor beschaafde mensen op beschaafde feestjes) massaal over de toonbank.
In een poging om net zoals zijn broer James (die in 1969 met 'James Last op klompen' op de proppen kwam) vaste voet te krijgen aan Nederlandse wal, bracht hij in 1971 de lp 'Met de postkoets door Nederland' uit. Polydor had grootse verwachtingen; op de hoes is ronkend te lezen: ''De fijnste dansplaat van het jaar 1971... heeft u nu vast!''
In de bekende Last-traditie neemt Kai 28 Nederlandse evergreens onder handen en poetst hij alles rimpelloos glad. In de woorden van ene Frits Versteeg (die een heel verhaal op de hoes mocht schrijven): ''Dansmuziek, wat opgepept naar de beat van de jaren '70, maar waarin melodie, ritme en romantiek een toch nog steeds niet te scheiden trio vormen.'' En dat betekent dus fijn schetterende trompetjes en de gezellig hummende Kai Warner Singers. Ik vraag me af of deze lp eigenlijk wel zo'n groot succes was. Zelfs in 1971 waren liedjes als 'Op de woelige baren', 'De postkoets' en 'Bloesem van seringen' (en verder veel Ramblers-covers) toch al behoorlijk oubollig.
Hoe het ook zij, 'Met de postkoets door Nederland' klinkt op een vreemde manier bijzonder gezellig en bijna manisch opgewekt. Luister naar een uitmuntende vinyl-rip (256 kbps, 67 MB, inclusief hoezen. En om Frits Versteeg nog een keer te citeren: ''Kai Warner go in? In elk geval go ahead met deze vorstelijke langspeler!''
Drie akkoorden, een sobere melodielijn en een onderhuids, enigszins ongemakkelijk gevoel van broeierige spanning - het instrumentale 'Lux Aeterna' van de Engelse componist Clint Mansell weet precies de juiste snaar te raken. Mansell schreef het voor de soundtrack van 'Requiem for a Dream' (2000), de controversiële film van regisseur Darren Aronofsky, gebaseerd op de gelijknamige roman uit 1978 van Hubert Sebley Jr. over vier New Yorkers die ten ondergaan aan hun drugsverslaving.
'Requiem for a Dream' groeide uit tot een cultfilm en betekende de definitieve doorbraak van Aronofsky. Nog interessanter is het feit dat het 'Requiem for a Dream'-thema ‘Lux Aeterna’ een geheel eigen leven is gaan leiden. Het nummer is namelijk gebruikt in filmtrailers voor 'The Lord of the Rings: The Two Towers', 'The Da Vinci Code', 'I Am Legend', 'Babylon A.D.' en 'Sunshine' . Verder dook het op in gametrailers voor onder meer 'Assassin’s Creed' en 'The Lord of the Rings: The Return of the King', talloze reclamespotjes (voor onder andere Canons PowerShot-camera’s), tv-programma’s als 'Late Show with David Letterman' en 'So You Think You Can Dance' en werd het door rapper Lil Jon gesampled in diens 'Throw It Up' (2002).
Wie bij de naam 'Clint Mansell' al enigszins nadenkend begon te fronsen: inderdaad, Mansell is bekend geworden als zanger/gitarist van de redelijk succesvolle Engelse formatie Pop Will Eat Itself. Nadat de groep in 1996 uit elkaar viel, waagde Mansell de oversteek naar New York om daar zijn geluk te beproeven. Hij raakte bevriend met de jonge regisseur Darren Aronofsky, die druk bezig was om zijn eerste film 'Pi' (1998) van de grond te krijgen. Aangezien hij geen geld had om een 'echte' filmcomponist in te huren, vroeg hij of Mansell het misschien eens wilde proberen. Het was het begin van een vruchtbare samenwerking, want Mansell voorzag niet alleen 'Pi' en 'Requiem for a Dream' van muziek, maar ook Aronofsky's 'The Fountain' (2006), 'The Wrestler' (2008) en het binnenkort te verschijnen 'Black Swan'.
Toen Mansell zich aan het componeren zette voor de 'Requiem'-soundtrack, maakte hij een stuk of twintig muzikale sfeerschetsen. Samen met Aronofsky bekeek hij vervolgens welke muziek het beste werkte bij specifieke scènes. ''Een van de ideeën die ik had'', vertelde Clint Mansell in een interview met het Amerikaanse vakblad Billboard, ''zou later uitgroeien tot 'Lux Aeterna'. Steeds als we het in een belangrijke scène gebruikte, bleek het naadloos te passen - alsof het er speciaal voor was geschreven.''
Nadat Mansell en Aronofsky besloten hadden dat 'Lux Aeterna' de 'muzikale ruggengraat' van 'Requiem for a Dream' zou worden, ging Mansell aan de slag met diverse nog niet eerder uitgebrachte nummers (voornamelijk ambient en elektronische experimenten) die hij nog had liggen. Om uiteindelijk met bijna een uur durende, bijzonder fijne (hoewel soms wat in herhaling vallende) score op de proppen te komen, waarop ook het bekende Kronos Quartet is te horen.
En daar had het hele verhaal kunnen eindigen - ware het niet dat een aangepaste versie van 'Lux Aeterna' (nu opgenomen met een groot koor en orkest) in 2002 prominent te horen was in de trailer voor 'The Lord of the Rings: The Two Towers', waarmee het nummer zich definitief loszong van zijn oorspronkelijke context. ''Ik had totaal niet verwacht dat 'Lux Aeterna' zo’n lange adem zou hebben'', aldus een bescheiden Mansell.
'Lux Aeterna' heeft hem overigens geen windeieren gelegd: omdat 'Requiem for a Dream' een 'kleine' film was, gemaakt met een gering budget door de onafhankelijke studio Artisan Entertainment, heeft Mansell de rechten op zijn muziek grotendeels in eigen hand kunnen houden. Een slimme beslissing, om het maar eens zacht uit te drukken…
Hier stond eerst een fragment uit het geweldige 'Zeepaardje met een hoed op' van Bas Albers en Gerard Janssen, oftewel de Easy Aloha's. Uitgeverij Nieuw Amsterdam, 2006. Niet meer verkrijgbaar - dus raadpleeg bijvoorbeeld Boekwinkeltjes.nl of Bol.com.
Om maar gelijk met een bekentenis te beginnen: ik ben fan van Kula Shaker. Het is niet zo dat ik de Engelse groep rond frontman Crispian Mills over de hele wereld achterna reis en slaap onder een Kula Shaker-dekbed, maar ik heb wel alle albums in de kast staan. Nu is dat niet zo'n hele grote prestatie, want Kula Shaker heeft slechts drie albums uitgebracht (en drie ep's), waarvan twee in hun hoogtijdagen ('K' en 'Peasants, Pigs & Astronauts' uit 1996 en 1999) en eentje na een doorstart ('Strangefolk' uit 2007). Het tempo wordt nu gelukkig enigszins opgevoerd met 'Pilgrim's Progress' de nieuwste loot aan de Kula Shaker-boom. Of beter gezegd: een nieuw wierookstokje in de houder…
Kula Shaker roeide met hun psychedelische flower power-rock medio jaren negentig behoorlijk tegen de alternatieve rockstroom in en groeide dankzij hits als 'Hush', 'Govinda' en 'Tattva' uit tot een onwaarschijnlijke wereldact. Nadat Crispian Mills zich wat ongelukkig had uitgelaten over Adolf Hitler, het swastikasymbool en nazi-uniformen, en bovendien enigszins naast zijn schoenen begon te lopen, was het snel gedaan met de populariteit van Kula Shaker. Mills werd enthousiast aan de schandpaal genageld door de Engelse pers en excuses mochten niet meer baten: 'Peasants, Pigs & Astronauts' verkocht lang niet zo goed als het bijzonder succesvolle debuut en in 1999 werd Kula Shaker opgeheven - om zes jaar later weer stilletjes aan een tweede leven te beginnen.
In tegenstelling tot het enigszins zwaar beladen 'Strangefolk', ligt het er deze keer wat minder dik bovenop. De sfeervolle, met strijkers gelardeerde opener 'Peter Pan RIP' en de ballad 'Ophelia' beloven veel goeds en worden afgewisseld met vintage Kula (zoals 'Modern Blues', 'Figure It Out' en 'Barbara Ella'), akoestische, ietwat pompeuze tracks (zoals 'Ruby', 'Only Love' en 'Cavalry', over een groep gedemoraliseerde en in het nauw gedreven soldaten) die echo's oproepen van Donovan en het vroege werk van Bob Dylan.
Het leukste zijn de nummers waarop Kula Shaker zich laat gaan en eens wat anders probeert, zoals bijvoorbeeld in 'All Dressed Up (And Ready To Fall In Love)' met zijn opzwepende en jengelende cowboygitaren, het instrumentale 'When a Brave Meets a Maid', waarop surfmuziek wordt gecombineerd met een epische Ennio Morricone-touch, en de sprookjesachtige sitarballade 'To Wait Till I Come'. Met het bijna zeven minuten durende 'Winter's Call' probeert Kula Shaker 'Pilgrim's Progress' met een daverende klap af te sluiten (en is daarbij niet zuinig met langgerekte gitaarsolo's en zelfs een gierend orgeltje), maar de vonk wil niet helemaal overslaan.
'Pilgrim's Progress' laat zich beluisteren als een band die zijn niche heeft gevonden, af en toe eens wat uitprobeert, maar over het algemeen trouw blijft aan de sound waar ze beroemd mee zijn geworden: radiovriendelijke psychedelische folkpop met een spiritueel tintje, bij uitstek geschikt voor wie af en toe eens nostalgisch mijmert over het verleden - al dan niet over het eerste Kula Shaker-album...
Muziek bezit de kracht om sloten te forceren en werelden te openen. Want waarom naar zielige liefdesliedjes luisteren van een of andere kwelende zanger die allang weer een ander schatje achter de coulissen heeft klaarstaan? Waarom jezelf wentelen in het alledaagse als je ook op verkenning kunt gaan in een andere dimensie, waar talloze werelden wachten om ontgonnen te worden?
Neem nu Simon Kölle en Simon Heath. Onder de noemer Za Frûmi hebben de twee Zweden zeven albums uitgebracht, die door hun kleine onafhankelijke Zweedse label Waerloga Records worden omschreven als 'melodic mood music from a dark fantasy setting'. Fantasymuziek dus, hoewel deze benaming Za Frûmi wel wat te kort doet. Kölle en Heath pakken het namelijk grondig aan en hebben een geheel eigen wereld gecreëerd, waarbij ze zich hebben laten inspireren door de Lord of the Rings-trilogie van J.R.R. Tolkien en dan met name door diens verhalen over de Uruk-Hai, een door de snode tovenaar Saruman gefokt orkenras.
'Za shum ushatar Uglakh' (uit 2000) was de eerste kennismaking met de wondere wereld van Za Frûmi: een conceptalbum over de avonturen van een groep orken, geleid door de legendarische Uglakh, en hun strijd tegen de machtige vampier Ismael. En alsof dat nog niet intrigerend genoeg is, bevat het album tal van dialogen in het orks. Wat op het eerste gehoor overkomt als een rare verzameling keelklanken, is namelijk een heuse taal (de zogenoemde Zwarte Spraak, om precies te zijn). In het cd-boekje tref je keurig een vertaling aan.
'Za shum ushatar Uglakh' is dankzij de tot de verbeelding sprekende geluidseffecten, het onheilspellende tromgeroffel, de dramatische finale en bovenal het intrigerende concept een geweldig en uniek album. Dat de synthesizers redelijk goedkoop klinken en de melodielijnen nogal simpel zijn - ach, je kunt nu eenmaal niet alles hebben. Love it or hate it.
Vriendin Eva kent haar pappenheimer. Afgelopen weekend verraste ze me met de bijzonder fijne compilatie ‘Deutsche Elektronische Musik: Experimental German Rock and Electronic Music 1972-83’ (inclusief een prachtig en verhelderend boekje). Ik wist dat de dubbelaar een maand of wat geleden was verschenen op het Soul Jazz Records-label, maar vond ‘m eigenlijk net iets te duur. Gelukkig had vriendin Eva geen last van dergelijke financiële obstakels en zo luisterden we op een zonnige zondagavond naar Can, Faust, Popol Vuh, Amon Düül II, Harmonia en noem het maar op. “Dit is niet echt… krautrockerig’’, zei Eva op een gegeven moment. “Wel erg mooi. Waar luisteren we naar?’’
‘Devotion’ van Between klinkt inderdaad nog net zo origineel en bijzonder als bijna veertig jaar geleden. De groep werd in 1970 opgericht door Peter Michael Hamel (1947) en concentreerde zich voornamelijk op wereldmuziek, gecombineerd met lichte avant-garde- en krautrock-elementen. Hamel was een groot bewonderaar van Karlheinz Stockhausen en de Amerikaanse minimalisten Terry Riley en La Monte Young en was daarnaast gefascineerd door allerhande exotische landen en culturen. Een fascinatie die hij deelde met de Argentijnse gitarist Robert Detree, de klassiek opgeleide hoboïst Robert Eliscu (die trouwens ook te horen is op de legendarische Popol Vuh-lp’s ‘Hosianna Mantra’ en ‘Seligpreisung’) en de Amerikaanse percussionist Cotch Black.
Between heeft tien jaar bestaan en bracht in totaal zes albums uit. Hoogtepunt in hun oeuvre is het in 1973 verschenen 'And the waters opened', dat op een prachtige manier een brug slaat tussen verschillende culturen. Het titelnummer begint met pulserende en rondzingende klanken, langzaam aanzwellend tot een orkaan van vervreemdende geluiden. Na zo'n vijf minuten duikt er een oosters ritme op en verandert de track in opzwepende tribalpercussie, waarbij op de achtergrond mantra's worden gezongen en gitaar, fluit en synths opduiken. De tweede track, 'Uroboros', kent eveneens een mystieke sfeer en exotische ritmes - alsof je op de rug van een kameel dromerig door de woestijn schommelt. Het hypnotiserende 'drone'-achtige 'Syn' is een meditatief rustpuntje, dat een prelude lijkt voor het ronduit prachtige en betoverende 'Devotion', met piano, kerkorgel en Indiase mantra’s. 'Happy stage' valt te beschouwen als een op muziek gezet Oosters sprookje, terwijl 'Samum' naadloos aansluit op het titelnummer.
Peter Michael Hamel is overigens nu Hoogleraar Compositie in Hamburg en geniet faam als oprichter van het Freies Musikzentrum München en als componist van kamermuziek, opera’s en tal van symfonieën (waaronder ‘Shoah’, over de holocaust). Hij schreef verder diverse door Jung geïnspireerde psychoanalytische boeken over muziek.
''Het is een heel verraderlijk liedje. Aan de oppervlakte is het een liefdesliedje, maar als je goed luistert, hoor je de bittere ondertoon'', aldus Sting in een interview met New Musical Express uit 1983. Middenin de nacht schoot het zinnetje 'Every breath you take, every move you make' hem ineens te binnen. Hij stapte uit bed, ging achter zijn piano zitten en binnen een half uur was het nummer klaar.
Het grappige was dat iedereen aanvankelijk iets anders in 'Every breath you take' hoorde: de een had associaties met een Big Brother-achtige regering, de ander dacht dat het nummer ging over ouders die goed op hun kinderen moeten passen, terwijl weer anderen van mening waren dat Sting zong over engelen die waken over al het leven op aarde. Maar in feite gaat 'Every breath you take' over een obsessieve, manische liefde. Sting: ''Ik zag een tijdje geleden op tv hoe Andy Gibb het zong als een gevoelig liefdesliedje, samen met een of ander model. Ik deed het in mijn broek van het lachen! Hij sloeg de plank namelijk compleet mis. Het is een heel sadistisch, kwaadaardig nummer over jaloezie, controle en bezitterigheid.''
Sting schreef het toen zijn huwelijk met Frances Tomelty op de klippen was gelopen. De opnamesessies verliepen nogal gespannen; Sting had precies voor ogen hoe het moest klinken en wilde niet dat Police-collega's Stewart Copeland en Andy Summers zich bemoeiden met het nummer. Het belandde op 'Synchronicity', het vijfde (en laatste) album van The Police, en zou uitgroeien tot dé grote wereldhit van 1983. 'Every breath you take' won twee Grammy Awards en tijdens de eerste editie van de MTV Video Music Awards ging de fraaie zwartwitclip (geregisseerd door Lol Creme en Kevin Godley, die later een soortgelijke clip zouden maken voor hun hit ‘Cry’) er vandoor met de prijs voor ‘Best Cinematography’.
Sting vermoedde al dat hij een klassieker had geschreven, hoewel hij zich ook realiseerde dat het nummer niet bepaald baanbrekend was te noemen. In muziekblad Rolling Stone vertelde hij: ''Every Breath You Take' is een archetypische compositie. Als je een akkoord in majeur laat volgen door een neventoonaard ('relative minor'), ben je niet echt origineel bezig.''
In 1997 gebruikte P. Diddy (toen beter bekend als Puff Daddy) een sample van 'Every breath you take' in zijn hit 'I'll be missing you', een eerbetoon aan rapper Notorious B.I.G. Sting wist van niets, totdat er ineens een berg royalty's binnen kwam rollen. ''Puff Daddy heeft de opleiding van mijn kinderen betaald'', grapte Sting, die het nummer samen met Diddy ten gehore bracht tijdens de uitreiking van de MTV Video Music Awards later dat jaar.
Vier jaar later stond 'Every breath you take' centraal in een aflevering van de populaire tv-serie 'Ally McBeal'. In de desbetreffende episode werd Sting voor de rechter gesleept omdat een echtpaar na het bijwonen van een van zijn concerten slaande ruzie had gekregen - hoe toepasselijk... Samen met acteur Robert Downey jr. nam Sting het in duetvorm op voor de Ally McBeal-compilatie 'For once in my life'. Toen het album uitkwam, was Downey jr. ironisch genoeg al de serie uitgeschreven wegens zijn drugsverslaving. (Overigens zou het later helemaal goed komen met de carrière van Robert Downey jr.)
Toen Sting het op 2 juli 2005 zong tijdens de Live 8-concerten (bedoeld om de Afrikaanse handelsbelemmeringen op te heffen) voegde hij de regel ‘We'll be watching you’ toe, om aan te geven dat ‘de wereld’ de politici en hun beslissingen over het lot van Afrika scherp in de gaten zou houden - van naargeestig nummer naar een politieke boodschap dankzij één zin...
arnold
Donderdag 01 Juli 2010 at 01:02 am |
¶ |
80s |
Eén reactie