Duits

Uit WikiWoordenboek
Ga naar: navigatie, zoeken

Nederlands

ISO 639-3
deu
volledig
und:ine:gem:gmw:deu
bestand
Uitspraak
Woordafbreking
  • Duits
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontstaan uit Middelnederlands duutsch, dūtsch, ontleend aan Middelnederduits duutsch, uit Oudsaksisch thiudisk, ontwikkeld uit Oergermaans *þeuđiskaz ‘volks, eigen’, waaruit ook Diets, Duits Deutsch en Oudengels þēodisć ‘van het volk’; een afleiding van *þeuđo ‘volk, lieden’ met het bijvoeglijk achtervoegsel -iskaz.
enkelvoud meervoud
naamwoord Duits -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

Duits o

  1. (taal) een taal die gesproken wordt in Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, Italië en België
    • Het Duits is een taal die door veel mensen gesproken wordt. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen Duits Duitser Duitst
verbogen Duitse Duitsere Duitste
partitief Duits Duitsers -

Bijvoeglijk naamwoord

Duits

  1. (demoniem) betreffende Duitsland of het Duits
    • Het Duitse kabinet heeft ingestemd met een wetsvoorstel dat voorziet in het straffen van managers en directeuren bij banken die zich niet aan nieuwe regelgeving houden [1] 
Verwante begrippen
Vertalingen

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

Uitspraak
  • IPA: /dœʏ̯ts/

Zelfstandig naamwoord

Duits

  1. (taal) Duits

Bijvoeglijk naamwoord

Duits

  1. (demoniem) Duits