Kapp-putsch

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken
Kapp-Putsch, Brigade Erhardt
Gedenkbord bij het station van de stad Wetter voor het gevecht dat daar plaatsvond in maart 1920.

De Kapp-Putsch, of preciezer aangeduid de Kapp-Lüttwitz-Putsch, was een poging tot staatsgreep in Duitsland en had tot doel de Weimarrepubliek omver te werpen. De putsch was een direct gevolg van de bepalingen van het Verdrag van Versailles.

In 1919 werd de troepensterkte van de Reichswehr geschat op zo'n 350.000 man. Volgens de bepalingen van het Verdrag van Versailles mocht het Duitse leger maar 100.000 man hebben. Veel soldaten van de Reichswehr waren aangesloten bij de Freikorps, paramilitaire milities van verslagen soldaten uit de Eerste Wereldoorlog. Dit betekende dat er 250.000 man te veel waren. Daarom besloot de Duitse regering om de Freikorps te ontbinden.

In maart 1920 werden er orders uitgevaardigd dat de Marinebrigade Ehrhardt moest worden ontbonden. De leiders van de brigade waren vastbesloten zich te verzetten tegen de ontbinding van hun eenheid. Zij riepen de hulp in van generaal Walther von Lüttwitz, commandant van de Reichswehr te Berlijn. Lüttwitz, een organisator van Freikorpseenheden in 1918 en een fervent monarchist, riep president Friedrich Ebert en defensieminister Gustav Noske op om de ontbindingen te stoppen. Lüttwitz was de ware leider van de putsch, maar de putsch kreeg de naam van Wolfgang Kapp, een 62-jarige Oost-Pruisische ambtenaar en nationalist.

Toen Ebert weigerde hierop in te gaan, gaf Lüttwitz de Marinebrigade Ehrhardt het bevel op te rukken naar Berlijn. Op 13 maart bezette de brigade de hoofdstad. Op dat moment riep Noske de Reichswehr op om de putsch neer te slaan, maar hij kreeg te maken met een ferme afwijzing. Chef der Heeresleitung Hans von Seeckt, opperbevelhebber van het leger, zei tegen Noske: "Reichswehr vuurt niet op Reichswehr". De regering werd gedwongen Berlijn te verlaten en vluchtte naar Stuttgart. Intussen vaardigde de regering een proclamatie uit waarin het Duitse volk werd opgeroepen te staken. De Duitsers gaven massaal gehoor aan de oproep en het land werd lamgelegd. Hierdoor zakte de staatsgreep ineen en Kapp en Lüttwitz, niet in staat het land te besturen, gaven de staatsgreep op 17 maart op en vluchtten naar Zweden.

De Kapp-putsch dreigde zelfs precies het tegengestelde te bereiken van wat de plegers beoogden: in verschillende delen van Duitsland braken arbeidersopstanden uit, geregisseerd door linkse partijen die een revolutie wilden ontketenen. Dit was de zogenaamde Maartopstand, waarvan de Ruhropstand de bekendste is.

De reden dat de Weimarrepubliek overleefde in 1920 was dat de arbeidersklasse haar te hulp schoot en dat veel Freikorps twijfelden, omdat ze de timing slecht vonden. Veel eenheden sloten zich daarom niet aan bij de putsch.