Zelfs na twintig keer slaagde vriendin Eva er nog in om enthousiast te klinken: ''Kijk, een stapeltje cd's!'', waarna ik me manmoedig door stapels rommel werkte in de hoop op een onverwacht juweeltje. Na de nodige Knuffelrock-compilaties, (verrassend veel) zelf gebrande cd's en ettelijke Muziek 10daags-albums begon ik afgelopen Koninginnedag lichtelijk te wanhopen, maar gelukkig had ik even op een gegeven moment wél beet en ging ik uiteindelijk naar huis met onder meer een aantal authentieke Indiase cd's (waaronder muziek van Vandana Bajpai en Anuradha Paudwal - ik had er ook nog nooit van gehoord), een cd'tje van NG-PRO, JammahTammah, de laatste van James Last ('They call me Hansi') en Jotie T'Hoofts 'Laatste gedichten', terwijl vriendin Eva in haar nopjes was met een The Gathering-compilatie (met b-kantjes en 'rarities').
Zo rond zes uur was het in Utrecht gedaan met de vrijmarkt en verschenen de eerste vuilniswagens ten tonele om de massaal overgebleven en achtergelaten rotzooi op te ruimen. Het is verbazingwekkend hoeveel rommel mensen klakkeloos laten liggen, variërend van oude kleding en serviesgoed tot complete stereo-torens en computers. Als je geluk hebt (en je er niet voor schaamt om tussen de meuk te schuimen), kom je soms de leukste dingen op het spoor. Ik ben in ieder geval blij met mijn jaargang Donald Duck (2003), horrorromans (Koontz, King en Dahl) en -verhalenbundels (met veelzeggende titels als 'Luguber leesvoer') en het bijzondere 'Geuzenliedboek 1940-1945', dat bijna van ouderdom uit elkaar valt - de natte plekken van de regen drogen vanzelf wel...
Clan of Xymox bestaat al ruim twintig jaar en heeft nog nooit een écht slecht album afgeleverd. 'Breaking point' draagt onmiskenbaar het Xymox-stempel, zonder overdreven gedateerd over te komen. Sterker nog, op het nieuwe album komt alles perfect bij elkaar: de wave-sferen van weleer, dansbare synthpop, moderne electro, duistere gothrock en natuurlijk de typische stem van Ronny Moorings. De toon wordt gezet met de krachtige en opzwepende albumopener 'Weak in my knees', waarna de Clan laveert tussen uitstekende uptemo tracks ('She is dangerous', 'What is going on', 'Under the wire') en bezwerende elektronische gothballads ('Cynara', 'Pandora's box').
'Breaking point' is strak en kraakhelder geproduceerd en staat als een huis. Ik heb de moed al opgegeven dat de groep ooit nog op grote schaal zal doorbreken in Nederland, maar als daar één album voor kan zorgen, is het deze wel. Bekijk de (toch wel een beetje amateuristisch overkomende - sorry jongens) clip van 'Weak in my knees' via YouTube.
Wat een verschil met het nieuwe album van het Noorse Theatre of Tragedy. De groep is verworden tot een schim van de uitstekende metalgroep die het ooit was ten tijde van hun tweede album 'Velvet darkness they fear' (1996). Na wat zwalkende albums (waarbij de groep steeds meer de electro-kant op ging) en de nodige personele strubbelingen (aan voormalig The Crest-zangeres Nell de taak om Liv Kristine te doen vergeten) moet 'Storm' de comeback betekenen. Het album bevat vrij standaard metalpop, die geen seconde weet te overtuigen. Nietszeggend en braaf. Die comeback kunnen ze dus op hun buik schrijven.
Je zou bijna vergeten dat er ook nog 'normale' muziek wordt gemaakt. Of liever gezegd: ik zou dat bijna vergeten. Ik mag dan wel graag naar raar geneuzel, exotische synthesizers en brulkelen luisteren, het is wél muziek die met liefde is gemaakt. En die indruk kreeg ik niet bij het luisteren naar 'Enjoy the ride', het debuutalbum van Marie Serneholt. Ik kende haar nog van haar tijd in A*Teens (het jeugdige viertal dat een tijdje terug erg succesvol was met slechte ABBA-covers) en in haar thuisland Zweden timmert ze aan de weg met een net zo succesvolle solocarrière. Haar debuut lijkt in elkaar te zijn gezet door een gewiekste producer met eurotekens in zijn ogen. De tracks laten zich beluisteren als kauwgom, na een paar keer flink kauwen is de smaak verdwenen en alleen uit gewoonte blijf je nog even verder kauwen.
Serneholt mag zich weliswaar met 'Enjoy the ride' op een jeugdig publiek richten, het is allemaal zo aalglad, overgeproduceerd en zo minutieus ontdaan van ook maar het geringste sprankje originaliteit dat zelfs je hond het nog leuke muziek vindt. Goed nieuws dus voor wie verlangt naar de tijd dat Britney Spears nog onschuldige liedjes maakte en groepen als Alcazar en T-Spoon de hitparades bevolkten.
En alsof dit nog niet erg genoeg was, luisterde ik vervolgens naar 'Some hearts', het debuut van American Idol 2005-winnares Carrie Underwood. Ze werd binnengehaald als de eerste 'Idol' met een voorliefde voor country, en verovert nu Amerika met haar zoutloze countrypop. Niet alles is even slecht (het titelnummer is bijvoorbeeld best aardig), maar tjonge, het is allemaal zo slaapverwekkend voorspelbaar - alsof producers Mark Bright en Dann Huff een kleurplaat uit de kast hebben getrokken, waarna Underwood alles keurig binnen de lijntjes moest inkleuren. Als je Shania Twain of Faith Hill nog te heftig vindt, ben je bij Carrie Underwood aan het juiste adres.
Ik weet niet of Ignace Pleyel (1757?1831) een net zo opgeruimde persoonlijkheid had als zijn leermeester Joseph Haydn, zijn muziek doet qua vrolijkheid in ieder geval niet voor hem onder. Pleyel werd geboren in Ruppersthal, een klein dorpje in de buurt van Wenen. Hij studeerde compositie bij Haydn, met hij goed bevriend raakte, en werd vervolgens kapelmeester in Straatsburg. Pleyel hield niet van stilzitten; hij schreef onder meer 41 symfonieën, 70 strijkkwartetten, diverse strijkkwintetten, opera's en zelfs een requiem. Hoewel zijn muziek soms wel erg veel leek op die van Haydn, groeide Pleyel uit tot een van de populairste Europese componisten aan het eind van de 18e eeuw.
In 1791 werd Pleyel uitgenodigd om in Londen de zogenoemde 'Professional Concerts' te dirigeren. Haydn was op dat moment ook druk aan het touren in Londen (en vierde triomfen met zijn 'Symphony No. 94 in G major', beter bekend als de 'Surprise Symphony') en zo werd de leerling de grote concurrent van zijn leermeester. In 1795 verhuisde Pleyel naar Parijs, waar hij zich stortte op een eigen muziekuitgeverij, 'Maison Pleyel', en rolden er onder meer een complete editie van de strijkkwartetten van Haydn en talloze succesvolle studieboeken van de persen af. In 1807 opende Pleyel een pianofabriek, het nog steeds bestaande 'Pleyel et Cie' (dat door Pleyels zoon Camille internationale faam verwierf). Zijn piano's vonden gretig aftrek bij de Europese hoven en werden zelfs naar Noord- en Zuid-Amerika en het verre Oosten verscheept.
Ignace Pleyel was tijdens zijn leven bijzondere succesvol, maar na zijn dood in 1831 verslapte de aandacht. Niet geheel terecht, want vooral zijn vroege werken geven blijk van innovatieve ideeën en krachtige melodielijnen, die doen denken aan Haydns 'Sturm und Drang'-periode. Luister naar Pleyels 'Symfonie in C majeur' en duik daarna de platenzaak in om meer van hem op de kop te tikken - onder meer in de Naxos-serie (klassiek voor een vriendelijk prijsje) is hij goed vertegenwoordigd.
Harmonia was een project van Hans-Joachim Roedelius en Dieter Moebius (beter bekend als Cluster) en Michael Rother van Neu!. Rother had het begin jaren zeventig een beetje gehad met Neu! en besloot een week of wat te logeren bij Roedelius en Moebius, die in een rustieke boerderij (vanzelfsprekend voorzien van een opname-studio) woonden in de bossen bij het Duitse Forst. Onder het genot van de nodige geestverruimende middelen hield het drietal 's nachts lange jamsessies, waarbij de rockachtergrond van Rother samensmolt met de elektronica van het Cluster-duo. De samenwerking verliep zo goed dat in 1974 een innovatieve lp verscheen onder de noemer Harmonia, toepasselijk getiteld 'Musik von Harmonia', een jaar later gevolgd door 'De Luxe'.
Producer Brian Eno kreeg toevallig een exemplaar van hun debuut in handen en was dermate onder de indruk dat hij Harmonia 'de meest belangrijke rockgroep ter wereld' noemde, en in 1976 naar Duitsland afreisde om met de drie samen te werken. Vreemd genoeg bleven deze sessies overigens ruim dertig jaar op de plank liggen en werden pas in 1997 als 'Tracks & Traces' op cd uitgebracht. 'Musik von Harmonia' is inderdaad een bijzonder album, dat net zoveel raakvlakken heeft met de kosmische krautrock van Tangerine Dream als met de vroege elektronica-experimenten van Kraftwerk.
Rustige nummers (het elf minuten durende 'Sehr Kosmisch' en 'Ahoi!') worden afgewisseld met avant-avant-gardistische uitstapjes ('Ohrwurm') en electropop-achtige, door kronkelende sequencers gestuurde tracks ('Dino', 'Veterano' en 'Watussi'). De muziek van Harmonia is ongrijpbaar, misschien licht gedateerd, maar Eno had wel gelijk: Roedelius, Moebius en Rother waren hun tijd ver vooruit. Oordeel zelf (60 MB, 192 kbps).
Castraten ('castrati') waren de popidolen van de 18e eeuw. Vooral arme gezinnen lieten hun zoons castreren in de hoop dat ze op deze manier rijk en beroemd zouden worden als operazangers en solisten. In de 17e en 18e eeuw werden alleen al in Italië zo'n 4000 jongetjes per jaar gecastreerd (vanaf acht jaar) om hun hoge en zuivere stem te behouden. Componisten waren enthousiast over de mogelijkheden die castraten hen boden en beschouwden ze als de 'ultieme menselijke stem'. Castraten klonken als onschuldig jongetjes, maar aangezien de zanger de longcapaciteit had van een volwassene, was zijn bereik en volume groter - een soort Pavarotti op helium.
Een klein aantal van de castraten groeide uit tot supersterren, bewonderd door met name vele vrouwelijke dans. Deze zangers, die door het leven gingen onder artiestennamen als Nicolini, Senesino en Farinelli, traden op in koninklijke hoven in geheel Europa, en stonden bekend om hun flamboyante en excentrieke gedrag. Net zoals de popsterren van nu vormden hun androgynie en seksuele ambiguïteit de sleutel tot het succes. Aan het eind van de 18e eeuw nam de belangstelling voor castraten af; vrouwen namen steeds vaker hun rollen over en men sprak schande over de manier waarop jongetjes voor het leven werden getekend. In 1870 nam de Italiaanse regering een wet aan die het castreren 'in de naam der kunst' verbood.
Een van de laatste castraten was Alessandro Moreschi (1858-1922), die tijdens concerten steevast werd toegejuicht met de kreet 'Eviva il coltello!' ('Lang leve het mes!). Over zijn zangkwaliteiten zijn de meningen verdeeld, opmerkelijk is wel dat hij de enige castraatzanger is wiens stem bewaard is gebleven dankzij een aantal plaat-opnamen. Op deze pagina vind je Moreschi's versie van 'Ave Maria', opgenomen in 1904, de nadagen van zijn carrière. Op Wikipedia vind je uitgebreide informatie over castrati en Moreschi.
De naam Max Lässer zei me in eerste instantie niet zoveel. Toen ik zijn album 'Into The Rainbow' (uit 1985) eens grondig bestudeerde, ging er een klein belletje rinkelen. Onder de gastmuzikanten zag ik onder andere de drummers Walter Keiser en Pedro Haldeman staan. En die kende ik weer van hun samenwerking met de Zwitserse harpist Andreas Vollenweider. Na enig research bleek gitarist Lässer een jeugdvriend van Vollenweider te zijn, die hem meenam op tournee (ten tijde van 'White Winds' en 'Down to the Moon' uit 1985 en 1986).
Max Lässer was in de jaren zeventig actief in de Zwitserse folkscene (en speelde onder meer enkele lp's vol met traditionele folkliedjes) en midden jaren tachtig nam hij een aantal solo-albums op onder de noemer Max Lässer's Ark. De associatie met Andreas Vollenweider is snel gelegd; niet alleen doen de songtitels op het eerste Ark-album erg Vollenweider-esk aan ('Ice - The Flood - New Morning', 'White Walls'), de muziek beweegt zich in hetzelfde straatje - het grensgebied tussen jazz, pop en ruimtelijke new age, waarbij het gitaarspel van Lässer bij vlagen veel lijkt op de elektrische harp van Vollenweider. 'Into The Rainbow' kent een relaxte sfeer, zonder te vervallen in al te zweverig new age-geneuzel.
Op de albums die zouden volgen bouwde Lässer zijn sound verder uit, waarbij hij steeds meer de kant van de wereldmuziek opging en bijvoorbeeld samenwerkte met tal van Zuid-Afrikaanse artiesten. 'Into The Rainbow' is een goed voorbeeld van de nieuwe weg die new age-muziek midden jaren tachtig insloeg en klinkt ruim 20 jaar na dato nog steeds erg plezierig. Luisteren doe je hier.
Eind jaren negentig besloot het echtpaar David en Diane Arkenstone een eigen label op te zetten, Neo Pacifica Recordings. Ze vonden dat de grote labels een te eenzijdig beeld hadden van het new age-genre en namen het heft in eigen hand. David had toen al een succesvolle carrière opgebouwd (en zich bekwaamd in grootste en meeslepende fantasy-achtige albums met complete boekwerken als bijlage) en zijn vrouw Diane begon net een beetje naam te maken met haar mix van Keltische muziek en rustgevende new age.
Op Neo Pacifica Recordings brachten de Arkenstones onder diverse pseudoniemen een groot aantal albums uit, waarop ze experimenteerden met world beat, lounge, dance en wereldmuziek. Niet dat dit overigens zulke opmerkelijke resultaten opleverde; de muziek die verscheen onder alter ego's als Earth Trybe en AH*NEE*MAH is plezierig en ontspannend, met flink wat moderne elektronische invloeden, maar de originaliteitsprijs zullen ze er niet voor in de wacht slepen.
In 2003 zag de Adventure Cargo-serie het licht, albums die je meenemen op ''a brand new journey across the most picturesque landscapes of the world''. De eerste twee delen ('African Skies' en 'Spirits of the Rainforest' uit 2003) zijn aardig, maar vrij standaard. Mijn aandacht werd pas echt gewekt met 'Echoes of Egypt' (2004), een bijzonder sfeervol en ritmisch album waarop Diane en David (inmiddels gescheiden, maar nog wel samenwerkend) het Oude Egypte tot leven proberen te wekken.
Lees meer »
'Nashville' van Josh Rouse was voor mij een van de ontdekkingen van het afgelopen jaar. Schijnbaar achteloos schudt hij het ene na het andere dromerige en melancholische gitaarpopliedje uit zijn mouw. Rouse woont nu al een tijdje in Spanje (in Puerto de Santa Maria om precies te zijn) en zijn nieuwe, zevende cd 'Subtitulo' is een landerig en relaxt album geworden. In vergelijking met 'Nashville' en diens voorganger '1972' is 'Subtitulo' een stuk soberder en timide; Rouse zingt over het leven in een slaapstadje ('The Quiet Town'), haalt herinneringen op aan idyllische zomers ('Summertime'), mijmert over nieuwe en oude liefdes ('It Looks Like Love' en 'Wonderful') enzovoort.
De overwegend akoestische begeleiding is smaakvol en Rouse klinkt alsof hij in een schommelstoel op de veranda zijn liedjes ten gehore brengt en daarbij nogal mistig in de verte tuurt. Probleem is alleen dat 'Subtitulo' af en toe dreigt te verzanden in een iets te vrijblijvende si?sta. Het instrumentale 'La Costa Blanca' is in mijn ogen overbodig (en komt bovendien veel te vroeg) en met name de twee laatste tracks hebben weinig om het lijf: 'The Man Who (Doesn't Know How to Smile)' is een duet met Joshs vriendin Paz Suay (die overigens verantwoordelijk is voor de vormgeving van het album), die helaas niet zo goed kan zingen, en bij 'El Otro Lado' kan ik een lichte gaapneiging niet onderdrukken.
'Subtitulo' kent zo zijn momenten, maar is niet helemaal geslaagd. Bovendien telt het album slechts 10 nummers met een speelduur van een ruim half uurtje - en dat is wel erg weinig, zeker als je de 'vullers' wegdenkt. Op zijn website kun je overigens onder meer de clip van 'The Quiet Town' bekijken en op zijn MySpace-account vind je de tracks 'His Majesty Rides' en 'The Man Who'.
Een tijdje geleden schreef ik een lyrische entry over Tangerine Dreams 'Phaedra', misschien wel het meest belangrijke album in de geschiedenis van de elektronische muziek. In november vorig jaar verscheen 'Phaedra 2005', een door Tangerine Dream zelf opgefriste versie van deze klassieker. Ik heb geen idee wat Edgar en Jerome Froese bezield heeft om 'Phaedra' in een nieuwe jas te steken, want het resultaat is tenenkrommend en om te huilen zo slecht. Het majestueuze titelnummer is veranderd in een elf minuten durend gedrocht met nerveuze ritmes, terwijl de remixen van 'Mysterious Semblance at the Strand of Nightmares', 'Movements of a Visionary' en 'Sequent C' in niets doen herinneren aan hun illustere voorgangers. En nu we toch bezig zijn om een meesterwerk om zeep te helpen, zo dachten vader en zoon Froese ongetwijfeld, voegen we er gelijk maar een nieuw nummer aan toe: het afschuwelijke 'Delfi', waar zelfs Jan Hammer zich nog voor zou schamen.
Ik had al niet zo'n hele hoge pet op van het latere werk van Tangerine Dream en met 'Phaedra 2005' is de hoop voorgoed voorbij dat de groep ooit nog met iets bijzonder op de proppen zal komen. Als ik één ding hoop, is het wel dat dat deze draak van een remake voor geen drol verkoopt en dat Froese het uit zijn hoofd laat om andere briljante albums (bijvoorbeeld 'Rubycon' of Stratosfear' uit respectievelijk 1975 en 1976) te voorzien van een 'hip' en totaal overbodig jasje. Bah. Met terugwerkende kracht het slechtste album van 2005. Voor wie geen idee heeft waar ik het over heb, luister (en kijk) naar 'Phaedra' uit 1974 (via YouTube) en vergeet de remake.
Ik heb het Italiaanse Lacuna Coil altijd al een sympathieke band gevonden. 'Comalies' uit 2002 betekende de grote (Amerikaanse) doorbraak en hun nieuwe album 'Karmacode' moet het succes bestendigen. Dat Lacuna Coil veel in Amerika heeft getourd (en bijvoorbeeld deel uitmaakte van het rondreizende Ozzfest), blijkt wel uit hun nieuwe sound: de sfeervolle rock/metal van weleer heeft plaatsgemaakt voor een nogal platte en bloedeloze Amerikaanse sound die dicht tegen bijvoorbeeld een groep als Evanescence aanleunt. Alle tracks klinken nagenoeg hetzelfde en daar kan zelfs de Depeche Mode-cover 'Enjoy the silence' niets aan veranderen.
En hoewel Placebo op 'Meds' geen nieuwe wegen inslaat, is het resultaat hetzelfde: een herhaling van zetten, een soort 'best of' zonder de hits. Androgyn opperhoofd Brian Molko heeft de Placebo-sound geperfectioneerd: zwartgallige neo-gotiek met de vertrouwde onderwerpen (seksualiteit, drugs). Michael Stipe zingt mee op het van piano naar gitaareruptie golvende 'Broken Promise', Alison Mosshart van The Kills geeft de titelsong extra cachet. De overige 11 nummers schommelen tussen typische Placebo-knallers en tragere tracks om het tempo te breken. Placebo blijft met 'Meds' nadrukkelijk hangen in het verleden en moet uitkijken dat ze zichzelf niet als een nachtkaars uitdoven.
Goed, heb ik nog meer te zeiken? O ja, met 'Falling in between', het nieuwe album van Toto, kan ik helemaal niets. Progressieve rock in het vertrouwde Toto / Chicago / Foreigner-straatje, afgewisseld met zoete ballads. Het rockt allemaal wel, maar de vonk wil maar niet overslaan. 'Falling in between' klinkt alsof Toto uit alle macht een midlife-crisis probeert te bezweren. Dat is weliswaar gelukt, maar ik zit er niet op te wachten.
'Så som i himmelen' ('As it is in heaven') wordt door het Utrechtse filmhuis Springhaver aangekondigd als 'gevoelig Zweeds drama' – en dat alleen was al genoeg voor vriendin Eva om twee kaartjes te reserveren. De film van de 66-jarige regisseur Kay Pollak stamt uit 2004 en is vreemd genoeg al maanden uitverkocht (alleen in Utrecht, overigens). Toen we de zaal binnenstapten werd direct duidelijk waarom: ik was beland in de kleinste bioscoopzaal die ik ooit had gezien, met plek voor een man of dertig.
'Så som i himmelen' vertelt het verhaal van de wereldberoemde dirigent Daniel (Michael Nygvist), die van concertzaal naar concertzaal holt. Op een kwade dag bezwijkt hij onder de druk, krijgt een hartaanval en moet hij het op doktersadvies een tijdje rustig aan doen. Daniel keert terug naar zijn geboortedorp in het hoge noorden van Zweden. Aanvankelijk wil hij niets met muziek te maken hebben, maar als hij wordt gevraagd om dirigent te worden van het plaatselijke kerkkoor kan hij natuurlijk niet weigeren. De charismatische en bij vlagen aandoenlijk naïeve Daniel brengt de hoofden op hol van de vrouwelijke koorleden, wat tot de nodige argwaan leidt bij hun echtgenoten en de dominee. Uiteindelijk slaagt hij erin om zijn droom 'met muziek de harten van mensen te openen' werkelijkheid te laten worden. 'Så som i himmelen' was in Zweden een ongekend succes (twee miljoen mensen zagen de film op het witte doek) en werd eerder dit jaar genomineerd voor een Oscar.
Het is niet zo moeilijk voor te stellen waarom; 'Så som i himmelen' is een vaardig gemaakt, bij vlagen nogal zoet melodrama over persoonlijke groei, bevrijding en het verwerken van jeugdtrauma's en demonen uit het verleden. Het verhaal (een nieuwkomer zorgt voor spanningen in een gesloten, hechte gemeenschap) is natuurlijk niet wereldschokkend, maar wordt door regisseur Pollak rimpelloos tot een goed einde gebracht. Zo af en toe is het allemaal wat te traag naar mijn smaak (de uitgebreide landschapsscènes horen nu eenmaal bij filmhuisfilms) en ik had graag wat meer échte muziek in de film gezien en uitgebreidere achtergrondinformatie over het succes van Daniel – nu passeert zijn leven in amper tien minuten de revue.
Desalniettemin is 'Så som i himmelen' een rustig voortkabbelende film, met voldoende verhaallijnen om niet in slaap te dommelen. Pollak put rijkelijk uit de grote pot met filmclichés en zorgt ervoor dat je met een goed gevoel de bioscoopzaal uit stapt, hoe klein die ook moge zijn. Het zou me overigens niet verbazen als er eerdaags een Amerikaanse remake verschijnt.
Gustav Mahler (1860-1911) was een neuroot, gekweld musicus en een van de belangrijkste dirigenten van zijn tijd. Zijn leven is een aaneenschakeling van tragedie en persoonlijk leed. Mahler werd geboren in een klein dorpje in de Bohemen (nu een deel van Tsjechië). Zijn vader was kroegbaas, zijn moeder een dromerige vrouw die niet was opgewassen tegen de gewelddadige explosies van haar man, die haar en de jonge Gustav regelmatig mishandelde. Voeg daarbij een zwakke gezondheid en obsessieve angstaanvallen, en het mag duidelijk zijn dat Mahler niet zou opgroeien tot een blakende en opgewekte persoonlijkheid. Toen de jonge Gustsav eens werd gevraagd wat hij wilde worden als hij groot was, antwoordde hij: 'martelaar'.
Op vijftienjarige leeftijd studeerde hij aan het Conservatorium van Wenen, waarna Mahlter zich aan de universiteit specialiseerde in wijsbegeerte en geschiedenis. Hij raakte onder de indruk van Duitse romantische schrijvers als Hoffman en Eichendorff, en hun ideeën zou hij later verwerken in zijn eigen composities (onder andere in 'Lieder eines fahrenden Gesellen'). In die jaren die zouden volgen ontpopte Gustav Mahler zich tot een toonaangevend dirigent - vooral ook omdat hij met componeren alleen niet in zijn levensonderhoud kon voorzien. Veel van zijn werken schreef Mahler dan ook tijdens vakanties; hij trok zich terug in een afgelegen huisje en zette zich in alle rust aan het componeren.
Lees meer »
Fransman Jean-Jacques Perrey raakte in de jaren vijftig gefascineerd door de ondioline, een synthesizer avant la lettre waarmee het mogelijk was om diverse instrumenten na te bootsen. Hij brak zijn studie medicijnen af, slaagde erin een baan als ondioline-verkoper te bemachtigen en vertrok begin jaren zestig naar Amerika om daar zijn geluk te beproeven als muzikant. Perrey ontwikkelde zich tot een redelijk succesvol componist van radio- en tv-jingles. Midden jaren zestig ontmoette hij arrangeur Gershon Kingsley, die dezelfde voorliefde had voor synthesizers en samen namen ze de lp's 'The In Sound from Way Out!' en 'Kaleidoscopic Vibrations' op.
Het resultaat was opmerkelijk. In tegenstelling tot andere artiesten die zich bezighielden met elektronische muziek, kwamen Perrey en Kingsley met een tekenfilmachtige stijl op de proppen, vol rare geluidjes en bliepjes en bloepjes. Perrey nam in de jaren die zouden volgen talloze solo-albums op, met als voornaamste doel het 'populariseren van elektronische muziek' - het klinkt dan ook allemaal erg gezellig.
Anno 2006 komt zijn muziek echter bovenal onbedaarlijk melig over en krijg ik associaties met zo'n kinderkeyboard waarbij achter elke knop een dierengeluid schuilgaat en hyperactieve cartoons. De inmiddels hoogbejaarde Perrey houdt zich nog steeds bezig met muziek (en werkte bijvoorbeeld in de jaren negentig samen met Air) en over een maand of wat verschijnt zijn nieuwe album, zo lees ik op zijn site.
Op 'Good Moog: Astral Animations & Komputer Kartoons' vind je 35 (korte) tracks, opgenomen tussen 1967 en 1977, die zijn bedoeld voor reclamespotjes, tv-series, speelfilms en wat dies meer zij. Tip: niet te vaak luisteren, of je moet je buren of vrienden graag de indruk willen geven dat je ze allemaal niet meer op een rijtje hebt.
De progressieve rockscene steeg tot ongekende hoogten in het Duitsland van de jaren zeventig. Ik blijf me verbazen over de bijna vergeten pareltjes die regelmatig komen bovendrijven, zoals 'Earthly Paradise' (uit 1977) van de groep Epidaurus. Het zestal maakte zwaar aangezette symfonische muziek, met hoofdrollen voor keyboardspelers Gunther Henne en Gerd Linke, die zich uitleefden op onder meer Hammond-orgels, mini moogs, mellotrons en de poly moog.
De stijl van Epidaurus heeft veel weg van het vroege werk van Genesis en Eloy en zou je kunnen omschrijven als de natte droom van iedere analoge synthliefhebber. Het album is voor progrockbegrippen aan de korte kant en telt vijf tracks. Op de eerste twee nummers ('Actions And Reactions' en 'Silas Marner') doet zangeres Christiane Wand een duit in het zakje. Probleem is alleen dat ze niet zo heel goed kan zingen en nogal geforceerd operatesk overkomt; een beetje zoals Renaissance-zangeres Annie Haslam, maar dan een octaaf hoger en niet helemaal toonvast.
Gelukkig wordt ze helemaal weggevaagd door de synthmuren, die in balans worden gehouden door rustige gitaar- en fluitpassages. De overige drie tracks ('Wings Of The Dove', 'Andas' en het sterk door Tangerine Dream geïnspireerde 'Mitternachtstraum') zijn instrumentaal (waarbij drummer Volkert Oehmig zijn krukje heeft afgestaan aan Manfred Stuck) en bevatten meer tempowisselingen, variatie en prachtige Moog-solo's. 'Earthly Paradise' werd in eigen beheer uitgebracht (in een kleine oplage, het zou eens niet), waarna het lang stil bleef rond Epidaurus. In 1994 verscheen het belabberde comeback-album 'Endangered', dat je het liefste maar zo snel mogelijk moet vergeten. Luister in plaats daarvan naar 'Earthly Paradise' (48 MB).
Het is verbazingwekkend hoe de Zweden van Hammerfall mijn kritisch vermogen weten aan te tasten. Begin vorig jaar verscheen hun nieuwe album 'Chapter V: Unbent, Unbowed, Unbroken', dat ik nu pas beluister. Beter laat dan nooit, zullen we maar zeggen. Al tijdens het intro van het eerste nummer 'Secrets' stond ik in trance op, stommelde naar de gangkast om mijn luchtgitaar op te pikken, en schoot intussen in mijn Stoere Mannen-kloffie.
Hammerfall maakt van die fijne authentieke heavy metal, met hoge mannenzang van Joachim Cans, gierende gitaarriffs en meebrulteksten over 'victory', 'justice' en het 'standvastig blijven vasthouden aan je metal-roots'. Dit alles wordt overgoten met een cheesy fantasy-jasje ? maar verdomd, het werkt! Kon je de groep voorheen nog wel ruwweg onder de noemer power metal scharen, 'Chapter V: Unbent, Unbowed, Unbroken' is veeleer uitstekende metal in het straatje van Accept, Judas Priest en (vooruit) Manowar. Het tempo zit er het hele album lekker in, de solo's vliegen je om de oren, 'Born to Rule' en 'The Templar Flame' laten zich ongegeneerd meelallen en voor de rustpuntjes zorgen de aanstekerballad 'Never, Ever' (breng het op single uit in 1987 en je hebt een wereldhit) en 'Imperial'. In de twaalf minuten durende afsluiter 'Knights Of The 21st Century' komt zelfs Venom-legende Cronos nog even voorbij zeilen.
Ik schud nog even mijn woeste manen los en bezorg mezelf een nekhernia. Op hun MySpace-account kun je naar vier tracks luisteren, waaronder het van 'Chapter V: Unbent, Unbowed, Unbroken' afkomstige 'Blood Bound'.
Het is soms beter om muzikale herinneringen niet al te grondig af te stoffen. Om, met andere woorden, in de tuin van je geheugen rond te dwalen en geconcentreerd allerlei lijken uit het verleden aan een nauwgezet onderzoek te onderwerpen. De jaren tachtig zijn te omschrijven als het tijdperk van de videoclip en vijf clips zijn me met name bijgebleven. 'Boys' van Sabrina blijkt 19 jaar na dato lang niet zo zinnenprikkelend als toen; de clip heeft wel wat weg van een in Salou opgenomen vakantievideo, en dat gehijs met die doorzichtige bikini begint na een paar keer behoorlijk op de zenuwen te werken. Was Amerika een jaar of wat geleden nog in rep en roer door een tepel van Janet Jackson, in 1987 zorgde de tepel van Sabrina voor nauwelijks enige opwinding, hitsige tieners natuurlijk uitgezonderd.
Billy Oceans 'Loverboy' (uit 1985) snap ik nog steeds niet; in een Star Wars-achtige setting aast een buitenaards wezen op een kristal, flirt wat met een zilvergrijze dame en tussendoor zingt Billy vol overgave dat hij graag 'je loverboy wil zijn'.
Nog gedateerder is 'When the rain begins to fall' (de linkt leidt naar de versie van zes minuten) uit 1984, het duet tussen Jermaine Jackson en Pia Zadora: Jermaine wordt verliefd op een in een kekke witte outfit gestoken Pia, die klaarblijkelijk deel uitmaakt van een homoseksuele motorbende.
En tot slot bewaar ik warme herinneringen aan Duran Durans 'Wild Boys', een surrealistisch avontuur in een Mad Max-achtig universum met schaars geklede grijze mensen en een Simon LeBon die de helft van de tijd is vastgebonden aan een ronddraaiend rad, en O.M.D.'s 'Maid of Orleans' (1982), dat eigenlijk nog steeds erg fraai is.
En ja, dit warrige stukje was een excuus om de clips die mij het meest zijn bijgebleven nog een keertje te bekijken...
Tijdens het schrijven van een entry borrelen er steevast ideeën op voor nieuwe stukjes. In de meeste gevallen vergeet ik ze al na een paar minuten. Of, wat nog vaker voorkomt, gooit iets anders roet in het eten. Zo wilde ik eigenlijk een stukje schrijven over The Herb Spectacles, maar werd ik afgeleid door 'Orion Awakes' van Golem. Krautrock uit 1973, maar dan niet de 'rustgevende' Moog-variant: de Duitsers Willi Berghoff (gitaar), Manfred Hof (Hammand, Mellotron), Mungo (bas) en Joachim Bohne (drums, percussie) knarsen, knerpen en rocken dat het een lieve lust is.
'Orion Awakes' bevat vijf instrumentale tracks van gemiddeld zeven minuten (met uitzondering van het bijna een kwartier durende 'Jupiter And Beyond'), die stuk voor stuk het gebruik van bewustzijnsverruimende middelen overbodig maken. Als een stel kosmische hippies scheuren de Golem-leden door het heelal, buitenaardse wezens opschrikkend met pompende baslijntjes, wahwah-gitaartjes, scheurende gitaren en dreunende orgels. 'Orion Awakes' klinkt als een uit de hand gelopen acid-trip, hoewel de groep nergens verzandt in oeverloos en niet om aan te horen gepiel; de ritmesectie van Mungo en Bohne voorkomt dat het ruimteschip zich als een ongeleid projectiel in een planeet boort - hoewel de nietsvermoedende luisteraar ongetwijfeld zijn hoofd zal schudden bij het horen van zoveel wazigheid.
Het album werd begin 1973 uitgebracht in een (het zal eens niet) gelimiteerde oplage en verscheen zo'n tien jaar geleden (eveneens gelimiteerd) op cd. Het schijnt dat Golem nog een album heeft uitgebracht, maar details daarover zijn schaars en het zou best kunnen dat het bij 'Orion Awakes' is gebleven. Hallucinerende space-rock in optima forma, extra plezierig met de volumeknop in een hoek van 45 graden. Voor fans van Hawkwind en Ozric Tentacles een must have (192 kbps, 62 MB).
Edit: het heeft er alle schijn van dat dit geen authentiek album uit de jaren zeventig is, maar een ‘krautrock-imitatie’, midden jaren negentig verschenen en uitgevoerd door diverse (grotendeels onbekend gebleven) Engelse muzikanten. De meningen lopen echter uiteen.
Ik wist dat YouTube een handige manier is om filmpjes te delen, zo'n beetje op dezelfde manier als Google Video doet. Wat ik echter niet wist, is dat men massaal aan het uploaden is geslagen en YouTube langzamerhand aan het veranderen is een lijvige videobibliotheek. Natuurlijk zit er een hoop rommel tussen; van pasgeboren babyvideo's en schokkerige filmpjes van ondefinieerbare zaken tot g?nante vakantieverslagen. Gelukkig blijft het daar niet bij, want YouTube is de ultieme schatkamer voor de muziekliefhebber. Wie zoekt op artiest of trefwoord, komt binnen luttele seconden terecht in een waar walhalla. Videoclips uit de jaren tachtig, zeldzame concertregistraties, langvergeten interviews - je kunt het zo gek niet bedenken of het is te bekijken.
Ik ben nu een uurtje aan het rondsnuffelen en val van de ene verbazing in de andere. Of het nu gaat om (enkele willekeurige namen die ik zojuist heb ingetikt) Pseudo Echo's 'Listening' uit 1983 (zeldzaam!), 'Big in Japan' van Alphaville, Gary Numans 'Cars' (opgenomen tijdens Saturday Night Live), Popol Vuh uit 1971, een wazige clip van Faust, of 'She's in Parties' van Bauhaus, YouTube brengt al je stoffige herinneringen tot leven. Alle genres zijn vertegenwoordigd en het laden verloopt razendsnel. Ik zet mijn vraagtekens bij de legaliteit van sommige video's, maar als je uiterst bijzondere clips als 'The Goat' en 'Deep the Eternal Forest' van Sopor Aeternus (liefhebbers vallen ongetwijfeld van hun stoel bij het aanschouwen van een bewegende Anna-Varney) kunt bekijken, hoor je mij niet klagen. En nee, ik heb geen aandelen in YouTube... (Met dank aan Hans en diens Funprox.)
Grote labels zijn onverbiddelijk: als je na twee albums geen hit hebt gehad of ettelijke duizenden exemplaren hebt verkocht, dan vlieg je eruit. Dat is het lot dat het Amerikaanse October Project onderging. De groep heeft drie jaar bestaan, bracht twee albums uit en werd na tegenvallende verkoopcijfers aan de kant gezet door Sony. En dat is jammer, want ik had graag willen horen hoe de sfeervolle, folkachtige popmuziek van October Project zich zou ontwikkelen.
De groep bestond uit Mary Fahl (zang), Emil Adler (keyboards en harmonium), Marina Belica (zang, keyboards), David Sabatino (gitaar) en Urbano Sanchez (drums). De sound van October Project kenmerkt zich door harmonieuze samenzang, weelderig gearrangeerde melodieën en vooral de omfloerste stem van Mary Fahl, die klinkt als een zwoele kruising tussen Maire Brennan en Stevie Nicks. De teksten, geschreven door Julie Flanders, de vrouw van Emil Adler, combineren een subtiel soort mystiek met aardse sensualiteit. Klinkt interessant, maar in de praktijk gaat om een voor de hand liggende romantische natuursymboliek met een zweem van vaagheid.
Hun titelloze debuut (uit 1993) was niet bijster succesvol, de iets speelsere opvolger 'Falling Farther In' (1995) deed het niet veel beter en begin 1996 werd de groep door hun label gedumpt en viel het doek. Adler, Belica en Flanders bliezen October Project in 1999 nieuw leven in en in 2003 zag de in eigen beheer verschenen ep 'Different Eyes' het licht. Ik ga niet beweren dat hun debuut uit 1993 een over het hoofd gezien briljant meesterwerk is, aangenaam is het album wel, al is het alleen maar voor de onnavolgbare stem van Mary Fahl. Wie graag naar het latere werk van Clannad luistert en albums van bijvoorbeeld Sarah McLachlan en Fiona Apple in de kast heeft staan, moet maar eens een poging wagen (320 kbps, 93 MB).
Zo om het jaar brengt Erasure een nieuw album uit, hoewel de laatste tijd het tempo opgevoerd lijkt te zijn. 'Nightbird' verscheen begin vorig jaar en nu ligt alweer 'Union Street' in de winkel. Ik hoop overigens niet dat deze verhoogde productie iets te maken heeft met het feit dat zanger Andy Bell seropositief is. De pr-machine van platenmaatschappij Mute ronkt in ieder geval op volle toeren: ''On Union Street, Vince and Andy have delivered their biggest surprise yet. In a boldly experimental step for an electronic band, they have unplugged themselves, bringing new soulful new depths and acoustic textures of 11 songs spanning their entire career.''
Een unplugged album dus, waarbij het duo voornamelijk hun wat minder bekende nummers in een akoestisch jasje steekt. De tracks bestrijken tien jaar Erasure-geschiedenis (van het album 'The Circus' uit 1987 tot 'Cowboy' uit 1997) en 'Union Street' bewijst dat de elektronische muziek van het duo niet per se synths en samplers nodig heeft. Ik ben niet wild van het album; de stem van Andy Bell werkt vooral in de hogere regionen op zenuwen, de bliepjes van Vince Clarke zijn vervangen door een rustig voorttokkelende gitaar en alleen 'Rock Me Gently' en 'Stay with Me' (beiden afkomstig van het onderschatte 'Erasure' uit 1995) weten me echt te overtuigen. Voor het geld en de roem hoeft het roemruchte synthpopduo het niet meer te doen en ik denk dat 'Union Street' veeleer te beschouwen is als een uitstapje, een experiment. Had voor mij niet gehoeven.
Tot slot: op hun officiële website kun je zelf een versie remixen van 'Don't Say You Love Me' en dat is best wel een leuke bezigheid.
In de jaren zestig maakte gitarist Bobby BeauSoleil (1947) deel uit van de psychedelische hippiescene in San Francisco en timmerde aan de weg met zijn band The Orkustra. Tijdens een optreden in 1966 werd hij opgemerkt door de avant-gardistische filmmaker en overtuigd satanist Kenneth Anger, die bezig was met het nogal bizarre en verknipte 'Lucifer Rising', een met acid en occultisme doordrenkte film die een andere kant van de 'gevallen engel' moest laten zien. Anger viel als een blok voor BeauSoleil en benaderde de gitarist met het verzoek of hij geïnteresseerd was in een rol. BeauSoleil ging akkoord, mits hij de filmmuziek mocht maken.
Een jaar later gingen de opnames van start. Voor de hoofdrol had Anger Mick Jagger weten te strikken, maar aangezien de regisseur en de Rolling Stones-zanger verschillende denkbeelden hadden over de film, besloot Anger om dan maar zelf in de huid van Lucifer te kruipen. De opnames liepen uit op een ramp (veroorzaakt door het overmatige drugsgebruik van alle betrokkenen) en tijdens het bekijken van ruw filmmateriaal kregen BeauSoleil en Anger slaande ruzie. BeauSoleil stormde woedend weg, nam al het filmmateriaal mee dat hij kon vinden en begroef dit ergens in de Californische woestijn. Na enkele maanden rondgedoold te hebben, ontmoette BeauSoleil de excentrieke Charles Manson, die net was vrijgelaten uit de gevangenis. De twee konden het goed met elkaar vinden en al snel behoorde de jonge muzikant tot de zogeheten 'Manson Family'.
Lees meer »
Claudia Brücken? Ik moest even heel hard nadenken toen ik haar naam opeens zag opduiken. Gelukkig schoot het me na enkele seconden te binnen: ze was de zangeres van synthpopformatie Propaganda, met wie ze in 1985 twee grote hits scoorde ('Duel (Eye to Eye)' en 'P. Machinery'). Propaganda heeft slechts één album opgenomen en drie singles uitgebracht. De spanningen in de groep liepen hoog op toen Brücken verliefd werd op Paul Morley, de mede-oprichter van hun platenmaatschappij ZTT. Toen ze een jaar later met hem trouwde, betekende dat tevens het einde van Propaganda.
Brücken ging solo, vormde samen met Thomas Leer het (niet zo heel succesvolle) duo Act en probeerde in 1991 een comeback te maken met haar solo-album 'Love: And A Million Other Things'. Het album flopte en gedurende de rest van de jaren negentig was Brücken voornamelijk achter de schermen te vinden, op een half geslaagde reünie van Propaganda na.
In 2000 tourde ze door Amerika met haar nieuwe vriend Paul Humphreys (die furore maakte met O.M.D.). Het duo sleutelt onder de noemer Onetwo al een tijdje aan een album (zie hun site voor enkele fragmenten), maar zo te lezen wil dat niet echt vlotten. Zoals gezegd was haar solo-album geen groot succes. Dat was met name te wijten aan een reorganisatie bij haar toenmalige platenmaatschappij Island, want aan het album zelf lag het niet. 'Love: And A Million Other Things' werd geproduceerd door Vlaming Pascal Gabriel (hij werd later beroemd door zijn werk met Dido, Kylie Minogue en Sophie Ellis-Bextor), die het album een redelijk tijdsbestendige elektronica-jas meegaf, waarbij met name de uptempo Madonna-achtige tracks nog steeds erg plezierig klinken. Niet meer in de winkel verkrijgbaar, maar natuurlijk wel via internet.
Talloze muzikanten hebben zich in de loop der jaren laten inspireren door 'The Lord of the Rings'. Een van de meest vreemde op de lijvige Tolkien-trilogie gebaseerde albums die ik ken, is afkomstig van het Duitse trio The Nazgûl. In 1976 brachten zij op het legendarische Pyramid-label hun titelloze debuut uit. Om je geheugen even op te frissen: de Nazgûl zijn de negen persoonlijke dienaren van de duistere heer Sauron, die kilte, duisternis en angst verspreiden en meedogenloos jacht maken op Frodo. En dit geeft ook gelijk aan dat de muziek op het album niet wordt gekenmerkt door de lieflijke Enya-deuntjes waar 'The Lord of the Rings' dankzij de Peter Jackson-films nu mee wordt geassocieerd.
In vier lange tracks ('The Tower of Barad-Dur', The Dead Marches', 'Shelob's Lair' en 'Mount Doom') wordt een naargeestige wereld geschapen met dreigende bassen, prehistorische oerklanken en vervreemdende synths. Wie zich achter The Nazgûl verschuilen, is dertig jaar na dato nog steeds een raadsel; de hoes vermeldt slechts Frodo, Gandalf en Pippin. Klaarblijkelijk ging de groep helemaal op in hun duistere fantasiewereld en werden ze na de opname van hun enige album weer met zachte dwang naar de psychiatrische inrichting begeleid. De lp is in een gelimiteerde oplage verschenen van 50 stuks, die verspreid werden in diverse Duitse galerieën. Een jaar of tien geleden zag een cd-release het licht, maar nog altijd is het album moeilijk verkrijgbaar.
De muziek van The Nazgûl zou nu worden gerangschikt onder de noemer 'dark ambient' en in dezelfde afdeling te vinden zijn als (het vroege werk van) Lustmord en de complete Cold Meat-catalogus. Als je al geen verdoemde ziel had, dan krijg je dit zeker na het luisteren... Download 'The Nazgûl' via Rapidshare.
Edit: het heeft er alle schijn van dat dit geen authentiek album uit de jaren zeventig is, maar een ‘krautrock-imitatie’, midden jaren negentig verschenen en uitgevoerd door diverse (grotendeels onbekend gebleven) Engelse muzikanten. De meningen lopen echter uiteen.
De Tagrijn, Hilversum, 31 maart. Cock de Jong sluipt als een lichtvoetige lynx over het podium, zijn Fender Telecaster als een vibrerende beenderenketting om zijn nek. Zwartleren jasje, het uiterlijk van een leraar geschiedenis, maar met een arsenaal aan stoere gitaarposes waar Jimi Hendrix jaloers op zou zijn geweest. Hij knipoogt schalks en bespeelt zijn gitaar alsof de Ruiters van de Apocalyps klaarstaan om zijn ziel in bloederige stukken te scheuren.
Achter de drumkit kijkt zijn broer Theo de Jong broeierig de zaal in, een sigaret achteloos in zijn mondhoek. Zijn warrige lange haar zwabbert alle kanten op, zweet gutst over zijn voorhoofd en een flesje bier staat binnen handbereik. Johannes de Boom grijpt de microfoon - een imponerende vlezige gestalte, zijn lichaam getekend door reuma en tatoeages - en schreeuwt zijn teksten het publiek in. Hoeren, alcohol, kroegen, halvarine en nog meer alcohol; smartlappensurfpunk teruggebracht tot zijn naakte essentie.
Metaalhoofden, leden van de Nederlandse bakkebaardenvereniging, rockabilly-liefhebbers en argeloze bezoekers drommen samen voor het podium. Stroboscopen knipperen, ledematen veranderen in een rollende bal van menselijk vlees. Gitaarsolo's als hongerig dreigende roofvogels, aangewakkerd door knallende drums. Johannes wankelt, zoekt steun bij de microfoonstandaard en kijkt tevreden de zaal in: dit is rock en roll.
Gaat dat zien! De afscheidstournee van The Shavers laat momenteel een spoor van vernieling achter in Nederland.
|
|